ECLI:NL:TGZCTG:2019:215 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.399

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:215
Datum uitspraak: 13-08-2019
Datum publicatie: 14-08-2019
Zaaknummer(s): c2018.399
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een gz-psycholoog. Klager verwijt de gz-psycholoog dat zij op onzorgvuldige wijze, namelijk zonder overleg met betrokkenen, waaronder klager, een melding heeft gedaan bij Veilig Thuis. De melding betreft huiselijk geweld en kindermishandeling door klager. Zij heeft zich uitsluitend gebaseerd op informatie die zij heeft verkregen van de ex-vrouw van klager. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht gegrond en legt de gz-psycholoog de maatregel van berisping op. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van de gz-psycholoog.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.399 van:

A., gz-psycholoog, werkzaam te B.,

appellante, verweerster in eerste aanleg,

gemachtigden: mrs. B.M. Leferink en S.M. de Brouwer, advocaten te Zwolle,

tegen

C., wonende te D., verweerder, klager in eerste aanleg.

1.         Verloop van de procedure

C. - hierna: klager - heeft op 20 maart 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen A. - hierna: de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 24 juli 2018 (onder nummer 2018-056) heeft dat College de klacht gegrond verklaard en de gz-psycholoog de maatregel van berisping opgelegd. 

De gz-psycholoog is van die beslissing tijdig in beroep gekomen en heeft de gronden van haar beroep nadien aangevuld. Klager heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht-college van 4 juni 2019 waar zijn verschenen klager en de gz-psycholoog met haar gemachtigden. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigden van de

gz-psycholoog aan de hand van een pleitnota die aan het Centraal Tuchtcollege is overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag

gelegd.

“2.       De feiten

2.1       Klager en zijn ex-vrouw zijn in februari 2016 gescheiden. Samen hebben zij drie kinderen, twee dochters van bijna 7 jaar en een zoon van 11 jaar oud. Beide ouders hebben het gezag over de kinderen en dragen zorg voor de kinderen door co-ouderschap. De ex-vrouw van klager (hierna ook wel genoemd: cliënte) is vanaf februari 2016 onder behandeling bij psychologenpraktijk E. Verweerster treedt daarbij op als hoofdbehandelaar, de behandeling zelf is voor een belangrijk deel gedelegeerd aan uitvoerend behandelaar F., gedragstherapeutisch werker.

2.2       Op 16 november 2017 heeft klager een email gestuurd naar de praktijk van verweerster, ter attentie van de uitvoerend behandelaar. In dit bericht stond, voor zover hier van belang:

“Ik heb via mijn ex-vrouw G. begrepen dat jij haar psycholoog bent. Ik begrijp dat het ongebruikelijk is dat een ex-man zich richt tot jullie. G. en ik hebben een hoop meegemaakt in het huwelijk en ja, ik heb ook slechte beslissingen genomen en haar gekwetst.

G. en ik hadden ondanks de scheiding een goede relatie met elkaar. Ongeveer

5 weken geleden hebben wij H. onze zoon laten onderzoeken voor adhd/gedragsproblemen. Door de psychologen I. (J.) zijn wij benaderd omdat zij zich zorgen maakte om H.

Mijn relatie met H. is zeker niet altijd optimaal en ben ik zeker ook wel eens (te) streng voor hem. Maar verder ben ik wel een goede en zorgzame vader. Hij had echter aangegeven dat hij niet meer bij mij wilde wonen en dat ik hem fysiek te hard zou aanpakken.

Bij het gesprek van de psychologen en G. heeft zij hevig emotioneel gereageerd en heeft feitelijk al het verbale contact afgehouden. Zij heeft nog voor het psychologisch onderzoek is afgerond aangegeven aangifte te doen tegen mij en mij uit de ouderlijke macht te willen zetten.

Grote stappen met vergaande gevolgen voor onze kinderen en de ouder/ouder relatie en mogelijk zelfs voor haar werk.

Ik wil mijn zorgen uiten.

Ik verwacht geen oordeel of informatie terug.

Wel zou ik graag weten dat de mail in goede orde is ontvangen.”

2.3       Verweerster heeft kennisgenomen van de inhoud van dit bericht. Via hun cliënte hebben de behandelaren aan klager laten weten zijn bericht te hebben ontvangen, maar hier niet inhoudelijk op gereageerd.

2.4       Op 20 november 2017 heeft verweerster samen met de uitvoerend behandelaar bij K. een melding gedaan van kindermishandeling/huiselijk geweld door klager. Voor zover hier van belang stond in het meldformulier het volgende:

Aard van mishandeling:

x

x

x

Fysiek

Psychisch

(…)

Verwaarlozing

(…)

Is er sprake van politiecontacten?

x

Ja: 15-11-2017

(…)

(…)

Laat het gemelde kind zorgelijk gedrag zien

x

Ja, namelijk: extreme angst, agressiviteit, extreem aanhankelijk, buikklachten, slapeloosheid

(…)

(…)

(…)

Is er sprake van zorggedrag of specifieke problematiek bij de andere (gemelde) kind(eren)

x

Ja, namelijk, agressief, buikpijn/hoofdpijn en gedrag op school verandert en is bijvoorbeeld zichtbaar in de tekeningen

(…)

(…)

(…)

Is er sprake van problematiek bij moeder, bijvoorbeeld een verstandelijke beperking, psychische problematiek, een belast verleden enz.

x

Ja, namelijk: ptss-klachten

(…)

(…)

(…)

Is er sprake van problematiek bij vader, bijvoorbeeld een verstandelijke beperking, psychische problematiek, een belast verleden enz.

x

Ja, namelijk: vermoeden van narcistische problematiek en adhd.

(…)

(…)

(…)

Is er sprake geweest van ingrijpende gebeurtenissen voor het gezin in het afgelopen jaar, bijvoorbeeld een scheiding, schulden, overlijden, relatieproblematiek, huiselijk geweld, verhuizing enz.

x

Ja, namelijk: scheiding/verhuizing en fysieke en emotionele mishandeling

(…)

(…)

6. Zorgen

Geef een beschrijving van de huidige zorgen?

(…) Gedurende de behandeling is naar voren gekomen dat de gezinssituatie onveiligheid opriep. (…)

Doordat de signalen in de weekendbezoeken aanhoudelijk negatief waren waarbij nog steeds sprake was van mishandeling, is er een zorg richting de huisarts geuit en is er een verwijzing geregeld voor H. bij een N.-praktijk I. te J.. De hoop was gevestigd om vanuit het belang van H. verder te onderzoeken wat mogelijk de oorzaak was van zijn gedrag. I. constateerde dat behandeling nu niet helpend is vanwege de verstoorde relatie tussen vader en zoon. Ondanks de uitspraken va I., richting moeder, maken we ons zorgen en vragen jullie dit door te pakken in het belang van H. en zijn zusjes. 

Hoe lang bestaan de zorgen al?

2017

Is de situatie levensbedreigend?

nee

Wat is de aanleiding nu te melden?

Doordat I. geen melding doet en we ons zorgen maken over de ontwikkeling van de kinderen.

(…)

(…)

8. Alvorens u overgaat tot melden dient de melding, conform meldcode, besproken te zijn met betrokkenen, tenzij dit een onveilige of gevaarlijke situatie oplevert voor u of voor betrokkenen.

Reactie van betrokkenen

‘eindelijk’ en ze staat achter deze melding

De melding is niet/deels besproken omdat

3.         De klacht

Klager verwijt verweerster zakelijk weergegeven dat zij op onzorgvuldige wijze melding heeft gedaan bij K. Verweerster heeft dit gedaan zonder hem tevoren te informeren. Zij heeft zich daarbij louter gebaseerd op informatie die zij kreeg van cliënte, aangezien verweerster klager nooit heeft gesproken en zijn kinderen, voor zover hij weet, nooit heeft onderzocht.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Het College overweegt het volgende. In onderhavige procedure is duidelijk geworden dat klager en zijn ex-vrouw een verschillende lezing hebben van wat tussen hen beide en hun kinderen is voorgevallen. Het College stelt voorop dat het niet aan het College is een uitspraak te doen over wie van de voormalige partners in deze gelijk heeft. Het College zal toetsen of verweerster bij het doen van de melding bij K. heeft gehandeld in het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder b, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

5.2       Verweerster heeft erkend dat zij als hoofdbehandelaar (mede)verantwoordelijk is voor de melding. Zij stelt bij de melding de Meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling (hierna: de Meldcode) te hebben gevolgd. Het College zal het handelen van verweerster aan deze meldcode toetsen.

5.3       De Meldcode schrijft voor dat een melder vijf stappen doorloopt alvorens over te gaan tot het doen van een melding. Op de website van K., alwaar verweerster de melding heeft gedaan, worden deze stappen als volgt samengevat.

1.                  Breng de signalen in kaart en leg ze feitelijk vast.

2.                  Overleg met uw collega’s en raadpleeg eventueel K.

3.                  Ga in gesprek met de betrokkenen.

4.                  Maak een afweging van de mate van geweld. Bepaal de aard en de ernst van

            de situatie. Besluiten: hulp organiseren of melden bij K.

5.                  Hulp organiseren of melden.

Stap 1; het in kaart brengen van signalen

5.4       In de Meldcode wordt de beroepskracht gevraagd om feiten en signalen uit elkaar te houden, de status te vermelden van hypothesen en veronderstellingen en om de bron te vermelden als er informatie wordt vastgelegd die afkomstig is van een ander. Vast staat dat alle informatie die verweerster heeft gebruikt bij de melding afkomstig was van haar cliënte. Dat geldt dus ook voor de informatie die op het meldformulier wordt vermeld met betrekking tot een politiecontact, de gesteldheid van de kinderen, de problematiek bij klager en het oordeel van N.-praktijk I. Verweerster heeft met geen van deze instanties of personen zelf gesproken en baseert haar uitspraken op het meldformulier louter op hetgeen cliënte tijdens de gesprekken met (de collega van) verweerster heeft geuit. In haar verweerschrift verwijst verweerster naar informatie afkomstig van een kinderarts, een kinder- en jeugdpsycholoog, een praatjuf op school en N.-praktijk I. die de zoon van klager en zijn ex-vrouw heeft onderzocht. Verweerster heeft erkend met geen van deze personen of instanties te hebben gesproken, noch stukken te hebben ingezien die door hen zijn opgesteld. Evenmin heeft verweerster met klager gesproken of contact gehad met een eventuele behandelaar van klager. Desondanks heeft verweerster op het meldformulier bij de vraag naar problematiek bij de vader, geantwoord: “Ja, namelijk: vermoeden van narcistische problematiek en adhd.”. De klacht is in zoverre gegrond.

Stap 2; overleg met collega’s en raadplegen K.

5.5       Verweerster heeft voordat zij overging tot het doen van de melding de zorgen die zij had over de kinderen van klager herhaaldelijk besproken met de uitvoerend behandelaar. Ook is de casus, en dan met name de zorgen over de kinderen, een aantal keer besproken in een multidisciplinair overleg binnen de psychologenpraktijk. Aanvullend is de mogelijke melding vooraf besproken met de praktijkhouder van de vestiging waar verweerster werkzaam is, een klinisch psycholoog. Deze klinisch psycholoog heeft het voornemen een melding te doen geaccordeerd, aldus verweerster.

5.6       Hoewel verweerster ter zitting aangaf hevig te hebben getwijfeld over het doen van de melding en de vraag of de voorgenomen melding met klager zou moeten worden besproken, heeft zij nagelaten vóór het doen van de melding contact op te nemen met K. om haar dilemma, eventueel anoniem, voor te leggen en zich te laten adviseren. In zoverre heeft verweerster niet voldaan aan de vereisten van stap 2 van de Meldcode.

Stap 3; het bespreken van de voorgenomen melding met betrokkenen

5.7       Vast staat dat verweerster de voorgenomen melding alleen met cliënte heeft besproken en nagelaten heeft klager hierover te benaderen. Verweerster stelt dat ze zeker heeft overwogen contact te leggen met klager voordat er tot melding zou worden overgegaan, dat zij dat normaal gesproken gewend is te doen en dat ze daar in andere casus goede ervaringen mee heeft. Verweerster: “We zijn echter tot de conclusie gekomen dat zulk overleg in dit geval met grotere risico’s op ongewenste effecten (toename druk op zoon (…) en cliënte door klager, en mogelijk zelfs onveiligheid) dan kans op opbrengst gepaard zou gaan. Onze professionele inschatting – op grond van alle signalen – was (en is) ook dat wij in een eventueel gesprek met klager onvoldoende transparante informatie zouden hebben verkregen over de problemen in de interactie tussen hem en zijn zoon (…), noch informatie over eerder bij hem vastgestelde problematiek of toestemming van hem om informatie bij zijn eerdere behandelaren in te winnen, zouden hebben verkregen.” Verweerster heeft aanvullend verklaard dat een andere reden om de voorgenomen melding niet met klager te bespreken was dat zij van haar cliënte had begrepen dat steeds als externe hulp werd ingeschakeld, anders naar de casus werd gekeken zodra deze met klager was besproken.

5.8       In de Meldcode staat dat in bepaalde gevallen kan worden afgezien van het bespreken van de voorgenomen melding met betrokkenen. Het gaat daarbij om uitzonderlijke situaties waarin er concrete aanwijzingen zijn dat door het voeren van het gesprek de veiligheid van een van de betrokkenen in het geding zou kunnen komen. Verweerster heeft het College onvoldoende duidelijk kunnen maken dat van een dergelijk risico sprake was. Daarbij geven de door verweerster aangevoerde argumenten om geen contact op te nemen met klager blijk van een onjuiste interpretatie van de functie van het gesprek met betrokkenen. Verweerster heeft verklaard klager niet als primaire betrokkene te zien. Verweerster miskent daarmee dat ouders, zeker als zij het gezag uitoefenen zoals klager, in principe behoren te worden geïnformeerd over wat er bij hun kind speelt. 

5.9       Het e-mailbericht van klager van 16 november 2017 aan de uitvoerend behandelaar was voor verweerster geen aanleiding contact te zoeken met klager. In dit bericht schrijft klager onder meer: “Bij het gesprek van de psychologen en G. heeft zij hevig emotioneel gereageerd en heeft feitelijk al het verbale contact afgehouden. Ze heeft nog voor het psychologisch onderzoek (RTG: van de zoon) is afgerond aangegeven aangifte te doen tegen mij en mij uit de ouderlijke macht te willen zetten. Grote stappen met vergaande gevolgen voor onze kinderen en de ouder/ouder relatie en mogelijk zelfs voor haar werk.” Verweerster zegt daarover het volgende. “Het was ons niet duidelijk wat klager met dat laatste bedoelde. Daarop hebben wij besloten niet direct naar hem toe te reageren, maar dit eerst in het volgende contact met cliënte (op 17 november 2018 – het College neemt aan dat 2017 wordt bedoeld) te bespreken. In dat contact bleken zowel cliënte als behandelaar de mail als oneigenlijke poging tot het uitoefenen van psychologische druk te ervaren. De uitvoerend behandelaar heeft daarom bewust afgezien van het direct naar klager toe communiceren. Daarna heeft zij echter wel via cliënte aan klager laten weten dat F. zijn mail in goede orde had ontvangen.” Het College is van oordeel dat het op de weg van verweerster had gelegen om bij onduidelijkheid over wat klager in zijn e-mailbericht bedoelde, contact met klager op te nemen, in plaats van zich in belangrijke mate te laten leiden door hoe haar cliënte dit bericht interpreteerde. 

5.10     Een en ander geeft geen blijk van voldoende professionele afstand van verweerster tot haar cliënte, zodat een zorgvuldige afweging en beoordeling van alle bij deze kwestie betrokken belangen niet heeft plaatsgevonden. De klacht is in zoverre gegrond.

Stap 4; wegen van het geweld of de kindermishandeling

5.11     De Meldcode vraagt van de melder in stap 4 de informatie te wegen die is verkregen door het volgen van de eerdere stappen. Het risico op huiselijk geweld of kindermishandeling dient te worden ingeschat, evenals de aard en de ernst van dit geweld. Bij twijfel over de risico’s, de aard en de ernst van het geweld en bij twijfel over de vervolgstap moet altijd (opnieuw) advies worden gevraagd aan K. Aangezien verweerster zich bij het doen van de melding alleen heeft gebaseerd op informatie van de ex-vrouw van klager, en verweerster heeft verklaard te hebben getwijfeld over het doen van de melding, acht het College het onzorgvuldig dat zij ook in dit stadium geen contact heeft gezocht met K. om zich te laten adviseren.

Stap 5; hulp organiseren of melden

5.12     Verweerster heeft gemeend dat zij met haar praktijk niet in staat was om de kinderen van haar cliënte voldoende te beschermen tegen het risico op huiselijk geweld of kindermishandeling en heeft naar eigen zeggen een melding gedaan zodat de signalen nader zouden kunnen worden onderzocht.

5.13     In de Meldcode wordt benadrukt dat de melder in de melding zoveel mogelijk feiten en gebeurtenissen dient te melden die hij zelf heeft waargenomen. Meldt de melder ook feiten en gebeurtenissen die anderen hebben gezien of gehoord, dan moet hij deze ‘andere bron’ in de melding noemen. Uit de wijze waarop het meldformulier door verweerster is ingevuld blijkt niet zonder meer welke rol verweerster had ten opzichte van het gezin. Bij “Relatie tot gezin/functie” heeft zij ingevuld “Cognitief gedragstherapeutisch werker”. Daarbij is onvoldoende duidelijk gemaakt dat verweerster geen contact heeft gehad met klager en/of de betrokken kinderen. Het College acht het verwijtbaar dat verweerster de melding louter heeft gebaseerd op informatie die zij van cliënte heeft gekregen. Het College rekent haar daarbij zwaar aan dat zij een uitspraak heeft gedaan over vermoedelijke problematiek bij klager die niet is gebaseerd op een eigen waarneming, hetgeen niet duidelijk blijkt uit de melding. Ook ten aanzien van zorggedrag of specifieke problematiek bij de kinderen heeft verweerster in de melding uitspraken gedaan zonder de kinderen zelf te hebben gezien of gesproken. Evenmin heeft zij zelf stukken van andere behandelaren ingezien of met andere behandelaren gesproken. Dit alles blijkt echter niet uit de melding.

5.14     De conclusie is dat verweerster door de wijze waarop zij de melding heeft gedaan bij K. in strijd heeft gehandeld met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder b, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht is dan ook gegrond.

5.15     Met betrekking tot de vraag welke maatregel als passend kan worden beschouwd overweegt het College dat een melding bij K. grote impact kan hebben op het leven van een persoon, zoals volgens de verklaring van klager ook in deze zaak het geval is. Van een zorgverlener mag worden verwacht dat zij zich daarvan bewust is en in dit kader grote zorgvuldigheid betracht. Het College acht de maatregel van berisping passend, omdat verweerster noch in haar verweerschrift, noch ter zitting ervan blijk heeft gegeven dat zij voldoende doordrongen is van het grote belang van de zorgvuldigheidseisen zoals die onder andere zijn neergelegd in de Meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarbij rekent het College verweerster zwaar aan dat zij uitspraken heeft gedaan over het vermoeden van een stoornis bij een persoon die zij niet zelf heeft onderzocht en dat zij zich louter heeft gebaseerd op informatie van de eigen cliënte zonder deze op enigerlei wijze te toetsen.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Het beroep van de gz-psycholoog heeft betrekking op zowel de inhoud van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege als op de aan haar opgelegde maatregel van berisping. Het beroep richt zich primair op de conclusie van het Regionaal Tuchtcollege dat de gz-psycholoog op onzorgvuldige wijze melding heeft gedaan bij K. Zij stelt dat zij zorgvuldig alle stappen uit het Basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (hierna: de Meldcode) heeft doorlopen en concludeert tot vernietiging van de bestreden beslissing en, opnieuw rechtdoende, tot afwijzing van de klacht. Subsidiair concludeert de gz-psycholoog tot het volstaan met een gegrondverklaring van de klacht onder oplegging van een lichtere maatregel en meer subsidiair tot gegrondverklaring van de klacht onder oplegging van de maatregel van berisping, maar deze maatregel en de gronden waarop deze berust niet te publiceren.

4.2       Klager heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt. De gz-psycholoog was als hoofdbehandelaar (mede) verantwoordelijk voor de melding, die zij samen met de gedragstherapeutisch werker F. (hierna: de collega) heeft gedaan. Het Regionaal Tuchtcollege heeft in eerste aanleg getoetst of de gz-psycholoog de vijf stappen die zijn omschreven in de Meldcode heeft doorlopen. Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de gz-psycholoog, samengevat, in het formulier onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat zij geen contact heeft gehad met klager, de kinderen, instanties en andere behandelaren van cliënte en de kinderen, en haar waarnemingen enkel heeft gebaseerd op hetgeen haar cliënte tijdens gesprekken met haar en de collega heeft geuit. Daarnaast heeft de gz-psycholoog ook uitspraken gedaan over de vermoedelijke medische problematiek van klager zonder hem te hebben gezien en zonder de gestelde problematiek op enigerlei wijze te objectiveren. Dit heeft zij ten onrechte niet benoemd in de melding. De gz-psycholoog heeft de casus en de voorgenomen melding besproken met de collega in het multidisciplinair overleg binnen de psychologenpraktijk en met de praktijkhouder (klinisch psycholoog) van de vestiging waar zij werkzaam was. Zij heeft echter geen contact gezocht met K. om de voorgenomen melding, eventueel anoniem, te bespreken. Zij heeft daarnaast de melding verder alleen met haar cliënte besproken, en nagelaten om klager hierover te benaderen. De Meldcode bepaalt dat in uitzonderlijke situaties, waarin er concrete aanwijzingen zijn dat door het voeren van een gesprek de veiligheid van een van de betrokkenen in het geding zou kunnen komen, kan worden afgezien van het bespreken van de voorgenomen melding met betrokkenen. De gz-psycholoog heeft het Regionaal Tuchtcollege onvoldoende duidelijk kunnen maken dat van een dergelijk risico sprake was. Ook ter terechtzitting in beroep heeft de gz-psycholoog onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze uitzonderlijke situatie in dit geval aan de orde was. De gz-psycholoog heeft ter terechtzitting in beroep, kennelijk met toestemming van haar cliënte, informatie verstrekt over de signalen op grond waarvan zij tot de melding is overgegaan. Hetgeen de gz-psycholoog hierover heeft verklaard in combinatie met het feit dat dat deze signalen enkel en alleen van haar cliënte afkomstig waren, kunnen er niet toe leiden dat het Centraal Tuchtcollege tot een ander oordeel komt. De gz-psycholoog heeft bij de beoordeling van deze situatie onvoldoende distantie tot haar cliënte in acht genomen. Zij had in een situatie als deze haar voornemen niet alleen intern moeten bespreken maar ook - anoniem - contact moeten zoeken met K.. Hier was des te meer aanleiding toe nadat de behandelaren van het kind van cliënte juist afzagen van een voorgenomen melding. Dat de gz-psycholoog niet inhoudelijk heeft gereageerd op de e-mail van klager van 16 november 2017 rekent het Centraal Tuchtcollege haar minder aan. Het had echter wel op haar weg gelegen deze e-mail voor ontvangst te bevestigen en het niet van haar cliënte af te laten hangen of klager een reactie op zijn e-mail zou krijgen.

Al met al komt het Centraal Tuchtcollege tot hetzelfde oordeel als het Regionaal Tuchtcollege: de klacht is gegrond.

4.4       Wat betreft de maatregel overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt. Alhoewel de gz-psycholoog ter terechtzitting in beroep wel enig inzicht heeft getoond in de onzorgvuldigheid van haar handelen is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het handelen van de gz-psycholoog op zichzelf dermate verwijtbaar is dat desondanks de maatregel van berisping passend en geboden is. Ook het Centraal Tuchtcollege rekent het de gz-psycholoog zwaar aan dat zij de melding op de geschetste wijze heeft gedaan en zich daarbij uitsluitend heeft gebaseerd op informatie die zij van haar cliënte heeft gekregen, zonder die informatie op enigerlei wijze te objectiveren.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep, hetgeen inhoudt dat de maatregel van berisping wordt gehandhaafd;

bepaalt dat om redenen aan het algemeen belang ontleend, deze beslissing (geanonimiseerd) zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan Medisch Contact en de tijdschriften GZ-Psychologie, De Psycholoog en de NVP.

Deze beslissing is gegeven door: T.L. de Vries, voorzitter; A.R.O Mooy en

R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen en E.D. Berkvens en M.A.J. Hagenaars, leden-

beroepsgenoten en M.W. van Beek, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 13 augustus 2019.

Voorzitter   w.g.      Secretaris  w.g.