ECLI:NL:TGZCTG:2019:211 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.164

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:211
Datum uitspraak: 07-03-2019
Datum publicatie: 07-08-2019
Zaaknummer(s): c2018.164
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige. Klaagster is in juli 2010 bevallen van een zoon. Vanwege voedingsproblemen is haar zoon diezelfde maand in het ziekenhuis opgenomen op de kraamafdeling. Klaagster werd in het ziekenhuis gezien door een psychiater. Klaagster werd na haar verblijf in het ziekenhuis en een AMK-melding enkele dagen opgenomen in een psychiatrische instelling. Na klaagsters thuiskomst heeft verweerster diverse huisbezoeken bij klaagster afgelegd. Verweerster was werkzaam als psychiatrisch verpleegkundige bij een FACT-team voor ambulante begeleiding. Klaagster verwijt de verpleegkundige dat zij door haar huisbezoeken bij klaagster psychische klachten en verwarring heeft veroorzaakt, dat zij tegen klaagster heeft gelogen en klaagster ziek heeft gemaakt. Volgens klaagster heeft zij veel schade geleden door het wantrouwende gedrag van verweerster. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.164 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, werkzaam te B.,

verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. W.R. Kastelein, advocaat te Zwolle.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 11 oktober 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Het Regionaal Tuchtcollege te Den haag heeft de klacht doorgezonden naar het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle. Bij beslissing van 2 maart 2018, onder nummer 326/2017, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 5 februari 2018, waar zijn verschenen klaagster en de verpleegkundige, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Kastelein voornoemd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder stukken uit het medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is in juli 2010 bevallen van een zoon, D.. Zij en haar partner, met wie zij in relatietherapie was, kregen verschil van mening met de kraamzorg thuis, hetgeen ertoe leidde dat deze niet meer kwam. D. groeide slecht, raakte uitgedroogd en was suf.

Op 5 juli 2010 werd D. opgenomen in het ziekenhuis op de kraamafdeling.

Klaagster werd in het ziekenhuis door een psychiater gezien en klaagster werd na haar verblijf in het ziekenhuis enkele dagen opgenomen in een psychiatrische instelling.

Verweerster was in 2010 en 2011 werkzaam als psychiatrisch verpleegkundige bij het zogeheten E. van het programma psychotische stoornissen van de F. Vanaf juli 2010 was verweerster sturend behandelaar van klaagster. Een van de doelen van het E. is om patiënten thuis ambulant te begeleiden. In dat kader heeft verweerster diverse huisbezoeken afgelegd. Per 1 april 2011 heeft verweerster de behandeling en begeleiding van klaagster overgedragen wegens haar vertrek per die datum bij G..

3.         HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij door haar huisbezoeken bij klaagster psychische klachten en verwarring heeft veroorzaakt. Verweerster loog tegen klaagster en dat maakte klaagster ziek. Klaagster heeft veel schade geleden door het wantrouwende gedrag van verweerster. 

4.         HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster stelt zich op het standpunt dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Het spijt verweerster dat klaagster traumatische ervaringen zou hebben gehad door haar begeleiding en dat zij verweerster als wantrouwend heeft ervaren. Verweerster herkent zich hier niet in. Verweerster heeft zich naar haar oprechte herinnering ingespannen om klaagster adequaat begeleiding te bieden met respect voor de zienswijze van klaagster voor de gebeurtenissen. Verweerster heeft, zoals van haar mag worden verwacht, klaagster soms vragen gesteld ter realiteitstoetsing. Dit was niet omdat zij klaagster wantrouwde maar om te kunnen beoordelen of klaagster zich met haar zoontje D. adequaat kon redden. Verweerster heeft in dat kader er tevens voor zorg gedragen dat klaagster begeleiding kreeg van een gespecialiseerde gezinsverzorgende.

5.         DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Uit het door verweerster overgelegde dossier blijkt dat klaagster in een moeilijke periode zat met haar pasgeboren zoontje en haar partner die haar verliet en dat zij veel boosheid en verdriet voelde over het verloop van de ziekenhuisopname en de opname daarna in de F. Verweerster heeft klaagster ruimte geboden om haar verdriet en boosheid daarover te uiten. Daarnaast heeft zij in overleg met de psychiater een concept behandelplan opgesteld. Concreet is er echter in de periode dat verweerster betrokken was bij klaagster geen behandelplan tot stand gekomen omdat klaagster zich hier niet in kon vinden. Dit was geen onwil maar eerder onvermogen omdat er andere problemen op de voorgrond stonden. Verweerster heeft klaagster voorgesteld om onderzoek te doen naar een mogelijke diagnose in het autismespectrum. Klaagster wenste hier echter niet aan mee te werken.

Hoewel het contact niet altijd soepel verliep, is het college van oordeel dat uit het dossier blijkt dat verweerster zich voldoende heeft ingespannen om klaagster te steunen en dat de –verder niet toegelichte- verwijten zoals genoemd onder 3. van deze beslissing daaruit niet blijken. Dat klaagster dit achteraf anders heeft ervaren, maakt niet dat de stelling dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld op enigerlei wijze aannemelijk is geworden.

5.3

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist”.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

4.1       De verpleegkundige heeft in beroep aangevoerd dat klaagster niet in haar beroep kan worden ontvangen, omdat - kort gezegd - het beroepschrift niet de gronden van beroep bevat. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft klaagster in het beroepschrift en de aanvullende gronden en bijbehorende bijlagen, voldoende duidelijk aangegeven dat, en op welke gronden zij het niet eens is met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Klaagster wordt dan ook  in het beroep ontvangen.

4.2       Voor zover het beroep in de onderhavige zaak tevens is gericht tegen andere personen dan de verpleegkundige is klaagster daarin niet-ontvankelijk.

5.         Beoordeling van het beroep

5.1       Klaagster beoogt met haar beroep de klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Het beroep strekt ertoe dat de klacht alsnog gegrond wordt verklaard.

5.2       De verpleegkundige heeft verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

5.3       Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg door klaagster geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege toegestuurd.

5.4       In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 februari 2019 is het debat voortgezet.

5.5       De behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege neemt hetgeen het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE’ heeft overwogen hier over. Dit echter met dien verstande dat het Centraal Tuchtcollege in rechtsoverweging 5.2, zesde regel, de zin: “Concreet is er echter in de periode dat verweerster betrokken was bij klaagster geen behandelplan tot stand gekomen omdat klaagster zich hier niet in kon vinden” aldus nuanceert dat daar komt te lezen: “Blijkens de stukken is er op

25 februari 2018 een concept-behandelplan opgesteld en aan klaagster toegestuurd, dat nooit definitief is geworden, omdat klaagster zich daar niet in kon vinden”. Het Centraal Tuchtcollege is niet gebleken dat de verpleegkundige bij de uitoefening van haar taak de grenzen van de redelijke bekwame beroepsuitoefening heeft overschreden. Ook het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is.

5.6       Dit betekent dat de klacht van klaagster faalt en het beroep zal worden verworpen.

6.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: A.D.R.M. Boumans, voorzitter; A.R.O. Mooy en R. Prakke Nieuwenhuizen, leden-juristen en D.A. Polhuis en P.A.M. Storck, leden-beroepsgenoten en

mr. D. Brommer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 7 maart 2019.

Voorzitter  w.g.          Secretaris  w.g.