ECLI:NL:TGZCTG:2019:199 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.228

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:199
Datum uitspraak: 25-07-2019
Datum publicatie: 25-07-2019
Zaaknummer(s): c2018.228
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen tandarts. De tandarts heeft bij klager een implantaat geplaatst waarop later een kroon geplaatst zou worden. Tijdens een vakantie in Turkije besluit klager de kroon aldaar te laten plaatsen. Van meerdere Turkse behandelaars krijgt echter klager te horen dat dit onverantwoord is, omdat het implantaat verkeerd geplaatst is en het bot te dun is. Klager verwijt te tandarts dat hij 1. onvakkundig heeft gehandeld, achteraf alles ontkent en zich met onwaarheden probeert te verschonen, 2. klager van tevoren niet heeft gewezen op de mogelijkheden en beperkingen van de situatie, 3. duidelijk alleen op geld uit is, 4. zich arrogant, intimiderend en niet toetsbaar opstelt en 5. alleen uit ergernis na zestien maanden alsnog een rekening heeft gestuurd, die bovendien de pijnbehandeling als gevolg van zijn eigen fout betreft. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klachten afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.228 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., tandarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. A.C.I.J. Hiddinga, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand  te Amsterdam.

1.                  Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 5 september 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

16 mei 2018, onder nummer 17173 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De tandarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 25 juni 2019, waar is verschenen de gemachtigde van de tandarts.

2.                  Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

De tandarts van klager verwees hem begin 2016 naar verweerder voor het plaatsen van een implantaat. Ruim een jaar eerder had verweerder al een implantaat met kroon bij klager geplaatst. Op 2 februari 2016 vond een consult plaats tussen klager en verweerder over de behandeling. Op 22 februari 2016 werd een BICON-implantaat geplaatst. Vier maanden later stond een controleafspraak bij verweerder gepland. Het was de bedoeling dat de tandarts van klager in juni 2016 een kroon zou plaatsen op het implantaat.

Op 26 februari 2016 zag verweerder klager in verband met pijnklachten. Na een OPG bleek in de kaakholte een ontsteking te zitten. Verweerder schreef antibiotica en een pijnstiller voor.

Klager besloot in mei 2016 tijdens een vakantie in E. de kroon aldaar te laten plaatsen omdat dat hij dan enkele honderden euro’s goedkoper uit zou zijn. Hij heeft de afspraak met verweerder afgezegd. In E. kreeg klager te horen dat volgens de E-se behandelaars het onverantwoord was om de kroon te plaatsen omdat het implantaat verkeerd was geplaatst en het bot te dun was.

In juni 2017 heeft verweerder klager uit coulance een vergoeding betaald, waarop hij een bedrag van € 203,- voor de behandeling op 26 februari 2016 in mindering heeft gebracht.

3. De klacht

Klager verwijt verweerder dat hij:

1.      onvakkundig heeft gehandeld (bij het plaatsen van een implantaat), achteraf

alles ontkent en zich met onwaarheden probeert te verschonen. Het implantaat was niet geschikt om er een kroon op te zetten waardoor klager een onbruikbaar product heeft gekregen;

2.      klager van tevoren niet heeft gewezen op de mogelijkheden en beperkingen

      van de situatie;

3.      duidelijk alleen op geld uit is;

4.      zich arrogant, intimiderend en niet toetsbaar opstelt, klager als onmondig

      behandelde en geen kritiek kan hebben;

5.      alleen uit ergernis na zestien maanden alsnog een rekening van €203 heeft

      gestuurd; een rekening die nota bene de pijnbehandeling als gevolg van zijn        eigen fout betreft.

4. Het verweer

Verweerder voert per klachtonderdeel het volgende aan.

Ad 1 .

De door verweerder gehanteerde techniek, te weten een BICON-implantaat, is een standaard therapie die verweerder correct heeft toegepast. Met een gehoekt abutment had verweerder een perfecte kroon kunnen plaatsen. Hetgeen de E.-se tandarts klager heeft verteld, is onjuist en staat haaks op het behandelplan van verweerder. Er kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

Ad 2.

Verweerder heeft de verschillende mogelijkheden en risico’s van een implantaat uitgebreid met klager besproken. Dit blijkt uit de notitie in het zorgplan en uit de patiëntenkaart. Klager heeft ook (opnieuw) een informed consent-formulier getekend.

Overigens merkt verweerder op dat, toen klager in mei 2016 de afspraak met hem afzegde omdat hij de kroon goedkoper in E. wilde laten plaatsen, hem is gezegd dat verweerder daar in dat geval geen verantwoordelijkheid voor kon nemen. Dit klachtonderdeel treft dan ook geen doel.

Ad 3.

Verweerder stelt dat dit klachtonderdeel niet is onderbouwd. Hij herkent zich ook niet in de stellingname. Verweerder merkt nog op dat, nadat klager verweerder aansprakelijk heeft gesteld omdat het implantaat niet correct zou zijn geplaatst en het niet bruikbaar zou zijn volgens de E.se tandarts, hij coulancehalve een vergoeding heeft uitgekeerd aan klager. Verweerder erkende daarmee geen aansprakelijkheid, maar wenste de discussie af te ronden.

Ad 4.

Verweerder stelt dat hij gedurende de behandelrelatie een goed contact had met klager. Er was geen sprake van communicatieve problemen of onheuse bejegening. Na

26 februari 2016 heeft verweerder klager niet meer gezien. Nadat klager in E. is geweest, heeft verweerder alleen schriftelijk contact met de adviserend tandarts van klagers rechtsbijstandverzekering gehad.

Ad 5.

Het consult van 26 februari 2016 heeft verweerder alsnog in rekening gebracht omdat dat eerder niet was gebeurd. Omdat hij daartoe gerechtigd is, is het klachtonderdeel ongegrond.

5. De overwegingen van het college

Ad 1.

Naar het oordeel van het college heeft verweerder niet onvakkundig gehandeld. Uit de foto’s blijkt niet dat het implantaat per definitie incorrect is geplaatst, ofschoon er wel vraagtekens gezet kunnen worden bij de positie hoog in de tandboogonderbreking en dicht op element 27. Daarbij betrekt het college dat verweerder aantoonbaar ervaring heeft met het plaatsen van BICON-implantaten en dat niet gebleken is dat de verwijzende tandarts, zoals oorspronkelijk bedoeld, geen goede kroon op het implantaat had kunnen maken. Dat een E.-se tandarts andere inzichten heeft, betekent niet dat dit klachtonderdeel gegrond is. Ook de omstandigheid dat de tandheelkundig adviseur van klager een ander standpunt heeft ingenomen, kan - gelet op hetgeen zojuist is overwogen - niet leiden tot een ander oordeel van het college.

Niet is onderbouwd, en het blijkt ook niet uit het dossier, dat verweerder achteraf alles ontkent en zich met onwaarheden probeert te verschonen.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad 2.

Uit de patiëntenkaart blijkt dat op 2 februari 2016 twee opties met klager zijn besproken en dat klager heeft gekozen voor een BICON-implantaat. De reden was, volgens de patiëntenkaart, dat klager geen bijkomende operaties wilde. Het college heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de gegevens op de patiëntenkaart, en zal daar dan ook van uitgaan. De informatie wordt ook bevestigd in de brief van

2 februari 2016 van verweerder aan de tandarts van klager.

Wel merkt het college op dat de informatie op de patiëntenkaart summier is. Uit die informatie had duidelijker naar voren moeten komen welke mogelijkheden en risico’s zijn besproken. Deze constatering is echter onvoldoende om verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

Ter zitting heeft verweerder overigens aangegeven dat hij voortaan gedetailleerdere informatie vastlegt op de patiëntenkaart.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad 3. en ad 4.

Deze klachtonderdelen zijn onvoldoende onderbouwd zodat zij om die reden ongegrond zijn.

Ad 5.

Het college is van oordeel dat, nu er op 26 februari 2016 bij klager een behandeling heeft plaatsgevonden door verweerder, dit ook door verweerder in rekening mocht worden gebracht.

Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

3.                  Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden, met dien verstande dat waar onder rechtsoverweging 5. ad 1 door het Regionaal Tuchtcollege wordt overwogen over element 27 wordt bedoeld element 17.

4.                  Beoordeling van het beroep

4.1       Klager beoogt met zijn beroep zijn klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2       De tandarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3       In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen van de tandarts en is het door de tandarts gevoerde verweer hiertegen nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 juni 2019 is dat debat voortgezet.

Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5.                  Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                    verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: T.L. de Vries, voorzitter, M.P. den Hollander en

A.R.O. Mooy, leden-juristen en M. Fokke en A. Vissink, leden-beroepsgenoten en

M. van Esveld, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 25 juli 2019.

                        Voorzitter   w.g.                                 Secretaris  w.g.