ECLI:NL:TGZCTG:2019:198 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.197

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:198
Datum uitspraak: 25-07-2019
Datum publicatie: 25-07-2019
Zaaknummer(s): c2018.197
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een gz-psycholoog die werkzaam is in de TBS-kliniek waar klager verblijft. Klager verwijt haar onder meer dat zij hem in een onhygiënische cel heeft laten plaatsen, valsheid in geschrifte heeft gepleegd, de door hem kenbaar gemaakte klachten aan zijn voet heeft genegeerd en dat zij heeft aangestuurd op een door hem als ongewenst beschouwde medicatie. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.197 van:

A., verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., gz-psycholoog, werkzaam te B., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr.drs. P.A. de Zeeuw, als jurist verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

 1.        Verloop van de procedure

A. - hierna: klager - heeft op 18 oktober 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen mevrouw C. - hierna: de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 24 april 2018 (onder nummer 2017-246) heeft dat College de klacht afgewezen.  

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Namens klager heeft

mr. E.J. van der Stel, advocaat te Almere, op 29 augustus 2019 aanvullende gronden ingediend. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 4 juni 2019 waar zijn verschenen klager en de gz-psycholoog met haar gemachtigde.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag

gelegd.

“2         De feiten

2.1       Verweerster is werkzaam bij D. te B.. Klager was daar geplaatst. Vanaf september 2017 tot 13 november 2017, het moment waarop klager is overgeplaatst naar een andere afdeling, is zij opgetreden als hoofdbehandelaar van klager, waarbij zij zich bij uitstek bezig hield met de regie op het traject.

2.2       Vanwege signalen dat klager zou beschikken over een mobiele telefoon (waarvan het bezit in de instelling niet is toegestaan) is op 14 oktober 2017 de kamer van klager doorzocht. Klager heeft in verband daarmee een nacht in een andere ruimte moeten verblijven.

2.3       Klager heeft een klacht ingediend vanwege het feit dat de ruimte waarin hij moest verblijven niet schoon was. Hij is hierin door de Commissie van Toezicht van D. in het gelijk gesteld.

2.4       Op 6 november 2017 heeft verweerster, samen met een collega, een gesprek met klager gevoerd. Blijkens het gespreksverslag is daarbij het wantrouwen van klager en de gevolgen daarvan voor zijn behandeling ter sprake gekomen. Benoemd is dat medicatie voor dit probleem mogelijk een oplossing kan bieden.

3.        De klacht

Klager verwijt verweerster

1)                 dat zij hem in een onhygiënische cel heeft laten plaatsen, terwijl voor plaatsing in een andere ruimte dan zijn eigen kamer geen reden was;

2)                 valsheid in geschrifte;

3)                 het hanteren van leugens;

4)                 het zonder aanleiding weigeren van een verlofaanvraag;

5)                 het negeren van door hem kenbaar gemaakte klachten aan zijn linkervoet;

6)                 dat zij heeft aangestuurd op door hem als ongewenst beschouwde medicatie.

4.       Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.       De beoordeling

5.1       Ter zake het eerste klachtonderdeel stelt het college vast dat de doorzoeking van de kamer van klager een maatregel is die niet door verweerster is genomen en als losstaand van de behandelrelatie moet worden beschouwd. Dit geldt eveneens voor de beslissing om klager tijdelijk in een andere ruimte te plaatsen. Voorts is niet gebleken dat dit tijdelijk verblijf een zodanig (voorzienbaar) negatief effect op de (geestelijke) gezondheid van klager heeft gehad dat het op de weg van verweerster lag om deze gang van zaken te voorkomen. Los van de vraag of klager ontvankelijk is in het eerste klachtonderdeel, wordt dit ongegrond geacht.

5.2       Het tweede en derde klachtonderdeel hebben een algemene strekking. Het college kan evenwel slechts aan de hand van concrete situaties vaststellen of sprake is van overschrijding van enige tuchtrechtelijke norm. Klager heeft tijdens het vooronderzoek deze klachtonderdelen slechts in algemene zin toegelicht, in die zin dat hij verweerster verwijt onjuistheden in verslagen te melden. Daarmee is de klacht niet in voldoende mate geconcretiseerd. Om die reden kunnen het tweede en derde klachtonderdeel niet gegrond worden geacht.

5.3       Het vierde klachtonderdeel is door klager wel geconcretiseerd. Klager verwijt verweerster dat zij hem heeft toegezegd dat na zijn overplaatsing naar een andere afdeling gestart kon worden met verlof. Er is echter na overplaatsing geen verlofregeling ingesteld. Aanvragen voor verlof zijn zonder reden geweigerd.

5.4       Verweerster heeft verklaard dat sprake was van een behandelimpasse. Om die reden is voorgesteld klager over te plaatsen en, na extern advies ter zake behandeling en medicatie, te bezien of alsnog een verlofregeling kan worden opgestart.

Het college heeft geen reden om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen. Dat zonder reden een verlofaanvraag is geweigerd kan dan ook niet worden vastgesteld. Ook het vierde klachtonderdeel is ongegrond.

5.5       Wat betreft het vijfde klachtonderdeel betwist verweerster dat klager bij haar zou hebben gemeld dat hij klachten had aan zijn linkervoet. Nu hier sprake is van elkaar tegensprekende verklaringen, waarbij aan het woord van beide partijen evenveel gewicht moet worden toegekend, kan het college niet vaststellen of de aan dit klachtonderdeel ten grondslag liggende feiten juist zijn. Om die reden kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

5.6       Ter zake het zesde klachtonderdeel heeft verweerster aangevoerd dat tijdens het gesprek op 6 november 2016 is besproken dat extern advies zal worden gevraagd over medicatie voor klager, waarbij is aangegeven dat medicatie een positief effect kan hebben op zijn behandeling en daarmee op de mogelijkheden voor verlof. Dit wordt bevestigd door het gespreksverslag. Klager heeft dit, zo blijkt uit zijn verklaringen tijdens het vooronderzoek, opgevat als chantage. Het benoemen van consequenties die verbonden zijn aan het al dan niet volgen van een bepaalde behandeling kan echter niet strijdig worden geacht met de normen voor een redelijke beroepsuitoefening.

5.7       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek in al haar onderdelen als kennelijk ongegrond worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager beoogt met zijn beroep de klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Desgevraagd heeft klager dit ter terechtzitting bevestigd. Klager concludeert tot gegrondverklaring van zijn klacht.

4.2       De gz-psycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen van de gz-psycholoog en het door de gz-psycholoog gevoerde verweer hiertegen nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 juni 2019 is dat debat voortgezet.

Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.  

Deze beslissing is gegeven door: T.L. de Vries, voorzitter, A.R.O. Mooy en

R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen en E.D.  Berkvens en M.A.J. Hagenaars, leden-beroepsgenoten en M.W. van Beek, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 25 juli 2019.

                        Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.