ECLI:NL:TGZCTG:2019:195 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.066

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:195
Datum uitspraak: 25-07-2019
Datum publicatie: 25-07-2019
Zaaknummer(s): c2018.066
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager is in 1990 veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf met TBS. Sindsdien is de TBS telkens verlengd. De aangeklaagde klinisch psycholoog, heeft klager in het kader van een Pro Justitia onderzoek in de TBS verlengingsprocedure onlangs onderzocht en het advies gegeven de maatregel van de terbeschikkingstelling met twee jaar te verlengen met handhaving van het bevel tot verpleging. Klager verwijt de klinisch psycholoog: a. onvoldoende onderzoek te hebben verricht, en b. geen testpsychologisch onderzoek te hebben uitgevoerd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.066 van:

A., verblijvende in de B.-stichting, locatie C. appellant, klager in eerste aanleg, gemachtigde: mr. Y.H.G. van der Hut, advocaat te Den Haag,

tegen

D., klinisch psycholoog, werkzaam te E., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. drs. E.E. Rippen, als juriste verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.                  Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 4 mei 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen klinisch psycholoog D. – hierna de psycholoog – een klacht ingediend. Bij beslissing van 15 januari 2018, onder nummer 1792 heeft dat College de klacht van klager als ongegrond afgewezen.    

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep (in een andere samenstelling) tegelijkertijd, maar niet gevoegd behandeld met de zaak A. tegen F., psychiater (C2018.067) ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 4 juni 2019, waar zijn verschenen klager bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Y.H.G. van der Hut alsmede de psycholoog bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. drs. E.E. Rippen.

Beide partijen hebben hun respectieve standpunten ter terechtzitting nader toegelicht.

Mr. Y.H.G. van der Hut heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1.      In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld.

“2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende. Verweerder is klinisch psycholoog en als psycholoog ingeschreven in het Nederlands Register Gerechtelijke Deskundigen.

Klager is op 29 mei 1990 door het gerechtshof veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging wegens moord en drie andere feiten, namelijk diefstal met (bedreiging met) geweld, diefstal met geweld en zwaar lichamelijk letsel en diefstal met geweld. Het cassatieberoep is op 21 januari 1992 door de Hoge Raad verworpen.

Nadien heeft de rechtbank, respectievelijk het hof in hoger beroep, telkens de terbeschikkingstelling verlengd, laatstelijk bij beslissing van de rechtbank van 1 mei 2015.

Op 25 juli 2014 heeft klager een medewerker van een instelling waar klager verbleef gegijzeld. In december 2014 is klager teruggeplaatst naar een reguliere gesloten afdeling. De rechtbank heeft klager in verband met het gijzelingsincident op 25 september 2016 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar.

Klager is door verweerder onderzocht in het kader van een G.-onderzoek in de TBS-verlengingsprocedure.

Op 22 december 2016 heeft verweerder een eerste gesprek met klager gehad.

Op 11 januari 2017 is het rapport met klager besproken.

Op 12 januari 2017 heeft verweerder een G.-rapport uitgebracht.

Verweerder heeft het advies gegeven de maatregel van de terbeschikkingstelling te verlengen met twee jaar en met handhaving van het bevel tot verpleging.”

2.2.      De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in.

“3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder, die ten behoeve van een TBS-verlengingsprocedure een G.-rapportage heeft opgesteld, onzorgvuldig te hebben gehandeld door een rapport op te stellen dat niet voldoet aan de in zijn beroepsgroep geldende voorschriften. Er is geen sprake van een deugdelijk en zorgvuldig G.-onderzoek aangezien het rapport gebaseerd is op slechts een eenmalig en kortdurend gesprek met klager wat, mede gelet op de bijzondere complexiteit van de casus van klager, volstrekt onvoldoende is (klachtonderdeel a). Als toelichting op dit klachtonderdeel wijst klager op het gevaar dat op de loer ligt dat andere deskundigen die eerder schriftelijke stukken hebben opgesteld zich grotendeels baseren op dossiers van andere collega’s en niet op een eigen oordeel na een persoonlijk gesprek met betrokkene. Het belang voor klager is groot.

Daarnaast verwijt klager verweerder dat hij geen testpsychologisch onderzoek heeft uitgevoerd (klachtonderdeel b).

4. Het standpunt van verweerder

Ad klachtonderdeel a:

Verweerder erkent dat in dit geval inderdaad sprake is geweest van relatief korte face-to-face contacten, maar dit was wel voldoende om de inzichten opgedaan in het diepgaande dossieronderzoek te toetsen. Zijn dossieronderzoek is geen eendimensionaal genereren van informatie, maar een analyse van het verloop van de maatregel, diagnostiek, risicoanalyse, risicomanagement, behandelingsinterventies en trajectbesluiten. Dit onderzoek leverde een beperkt scala in het face-to-face contact te toetsen en nader uit te vragen onderwerpen. De complexiteit van de casus ligt in het beloop van de tientallen jaren van inspanningen om meer autonomie en veiligheid te bewerkstelligen.

De methode van onderzoek, in dit geval studie en analyse van oorspronkelijke dossiers, face-to-face contacten en overleg met derden was adequaat voor het beantwoorden van de vraagstelling.

Ad klachtonderdeel b:

Er was geen indicatie voor nader testpsychologisch onderzoek bij klager. Er waren gegevens betreffende intelligentieonderzoek uitgevoerd door een collega op 23 februari 2015 met resultaten die overeenkomstig eerdere bevindingen waren, te weten een licht verstandelijk beperkt niveau. Dit in combinatie met zeer beperkte lees- en schrijfvaardigheden van klager leidt tot onbetrouwbare resultaten bij het gebruik van vragenlijsten voor het diagnosticeren van de persoonlijkheid.

2.3.      Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De overwegingen van het college

Klachtonderdeel a

Aan de orde is de vraag of de door verweerder over klager uitgebrachte rapportage en het daaraan ten grondslag liggende onderzoek als deugdelijk en zorgvuldig kan worden aangemerkt.

Een rapportage zoals door verweerder is uitgebracht, wordt volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege aan de hierna volgende criteria getoetst:

1.                  Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het

                        berust;

2.                  Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de

                        voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3.                  In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke

                        gronden de conclusies van het rapport steunen;

4.                  Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de

                        gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5.                  De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het Centraal Tuchtcollege toetst ten volle of het onderzoek door de zorgverlener uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

Het college begrijpt klachtonderdeel a aldus dat klager zich erover beklaagt dat de rapportage en het onderzoek niet deugdelijk zijn omdat het eenmalige gesprek met klager, mede gelet op de bijzondere complexiteit van de casus van klager, een onvoldoende geschikte methode van onderzoek is geweest om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden. Het college zal de rapportage toetsen toegespitst op dat punt, aangezien door klager afgezien van klachtonderdeel b – waarover later meer – geen andere (voldoende onderbouwde) bezwaren over de rapportage naar voren zijn gebracht.

Het college overweegt het volgende.

Wat betreft de duur van het gesprek met klager lopen de lezingen uiteen (volgens klager duurde het eerste gesprek op 22 december 2016 20-30 tot hooguit 45 minuten terwijl volgens verweerder dit gesprek iets minder dan een uur heeft geduurd).

Wat daarvan ook zij, de duur van een gesprek is op zichzelf niet bepalend voor de kwaliteit van de inhoud daarvan. De gespreksduur is aan de hand van professionele eisen ook niet gestandaardiseerd zodat uit een kort gesprek niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat verweerder op dit punt in het onderzoek tekort is geschoten. Zo wordt de duur van een gesprek bijvoorbeeld ook mede bepaald door de reacties van de onderzochte persoon; gegeven antwoorden kunnen lang of kort zijn.

Waar het om gaat is dat tijdens het gesprek, rekening houdende met de ter beantwoording staande vraag, in voldoende mate informatie wordt vergaard om in combinatie met onder meer de analyse voortvloeiend uit dossieronderzoek, tot een convergerend advies kan worden gekomen.

Verweerder heeft toegelicht dat in het eerste gesprek met klager de accenten lagen op het verkrijgen van inzicht in diens actuele functioneren en op het helder krijgen van diens beleving van en visie op het gegeven dat eind 2015 naar aanleiding van een geweldsincident opnieuw besloten was tot een C.-plaatsing. De diagnostiek werd bevestigd door actuele en waarneembare symptomen die verweerder in het rapport onder “6. Klinisch psychologisch onderzoek” heeft vastgelegd. Naar het oordeel van het college heeft verweerder uitvoerig en vrij gedetailleerd beschreven welke aspecten tijdens het gesprek van verweerder met klager aan de orde zijn gekomen, waarbij ook is beschreven welke indrukken over klager daarbij bij verweerder zijn ontstaan. Van de zijde van klager zijn geen concrete aspecten genoemd die verweerder in het gesprek ook aan de orde had moeten stellen en dit niet heeft gedaan. De bevindingen uit het gesprek zijn samen met de overige onderzoeksbevindingen naar het oordeel van het college op inzichtelijke en consistente wijze in het rapport verwerkt.

Klachtonderdeel a is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel b

Wat betreft klachtonderdeel b is door verweerder genoegzaam toegelicht dat er in dit geval geen indicatie was voor nader testpsychologisch onderzoek. Recentelijk was een intelligentieonderzoek met WAIS-IV-NL uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een collega met resultaten die overeenkwamen met eerdere bevindingen, namelijk dat op grond van de gevonden resultaten klager als een persoon met een licht verstandelijke beperking (LVB) moest worden beschouwd. In combinatie met zeer beperkte lees- en schrijfvaardigheden van klager leidt het gebruik van vragenlijsten die niet gevalideerd zijn voor gebruik bij mensen met een LVB tot onbetrouwbare resultaten voor diagnostiek van de persoonlijkheid. Verweerder kon naar het oordeel van het college volstaan met een weergave van een eigen inschatting van de PCL-r score en een vergelijking daarvan met de voorhanden zijnde testresultaten.

Daarom is ook klachtonderdeel b ongegrond.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de rechtsoverweging “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1 Klager beoogt in beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert impliciet tot nietigverklaring van de bestreden beslissing en tot gegrondverklaring van zijn klachten.

4.2 De psycholoog heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt - zakelijk weergegeven - het beroep van klager te verwerpen en de bestreden beslissing te bevestigen zo nodig met verbetering en aanvulling van de gronden.  

Beoordeling van het beroep.

4.3 In beroep is de klacht in al zijn onderdelen nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 juni 2019 is dat debat voortgezet.

4.4 Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege wa t betreft de klacht geleid tot dezelfde bevindingen en beslissingen als het Regionaal Tuchtcollege en het Centraal Tuchtcollege neemt hetgeen het Regionaal Tuchtcollege onder 5 heeft overwogen hier over en maakt deze overwegingen tot de zijne. Het Centraal Tuchtcollege hecht eraan nog het navolgende toe te voegen. Het Centraal Tuchtcollege is op grond van de beschikbare gegevens van oordeel dat de psycholoog erin is geslaagd om na een uitgebreid schriftelijk onderzoek in combinatie met het face-to-face onderzoek tot een weloverwogen conclusie over de verlenging van de terbeschikkingstelling te komen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door de psycholoog is dan ook geen sprake.  

4. 5 Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van klager wordt verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: T.L. de Vries, voorzitter, A.R.O. Mooy en

R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen en E.D.  Berkvens en M.A.J. Hagenaars, leden-beroepsgenoten en H.J. Lutgert, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 25 juli 2019.

                        Voorzitter   w.g.                                 Secretaris   w.g.