ECLI:NL:TGZCTG:2019:189 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.496

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:189
Datum uitspraak: 25-07-2019
Datum publicatie: 25-07-2019
Zaaknummer(s): c2018.496
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen (ambulance)verpleegkundige. De huisarts van klager heeft met spoed voor klager een ambulance opgeroepen in verband met pijnklachten op de borst. Nadat de verpleegkundige geen lichamelijke afwijkingen had vastgesteld, heeft híj met toestemming van klager tevergeefs geprobeerd telefonisch contact te krijgen met de behandelaar van klager bij een instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Vervolgens is klager onrustig en boos geworden en heeft hij (bedreigende) uitlatingen gedaan waarop de verpleegkundige contact heeft opgenomen met de politie. Tijdens de rit in de ambulance heeft klager in het bijzijn van een agent al dan niet op verzoek van de verpleegkundige zijn eerdere uitlatingen herhaald. Klager verwijt de verpleegkundige onder meer dat hij klager heeft toegezegd dat hij zijn eerdere uitlatingen zonder problemen kon herhalen ten overstaan van de agent en dat de verpleegkundige hiermee bij klager een gevoel van vertrouwen heeft gewekt terwijl hij wist dat herhaling  nadelige gevolgen voor klager zou hebben. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep, zij het op deels  andere gronden.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.496 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, werkzaam te D.,

verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. I.M.I. Apperloo, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.       

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 26 juni 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van

21 november 2018, onder nummer 2018-136, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van deze beslissing tijdig in beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Bij e-mailbericht van 12 juni 2019 heeft klager het Centraal Tuchtcollege verzocht de behandeling van de zaak aan te houden. Hierop heeft het Centraal Tuchtcollege klager bij brief van 14 juni 2019 laten weten dat op de zitting, na ook de wederpartij te hebben gehoord, zal worden bezien of er voldoende reden is om, met het oog op een goede beoordeling van het beroep, de verdere behandeling daarvan aan te houden.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 20 juni 2019, waar zijn verschenen klager en de verpleegkundige, bijgestaan door mr. Apperloo. Partijen hebben hun wederzijdse standpunten toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“(…) 2.   De feiten

2.1       Klager, geboren in 1971, heeft op 5 juni 2018 om ongeveer 10.00 uur ’s ochtends zijn huisarts gebeld met pijnklachten op de borst, die hem sterk deden denken aan een eerdere hartaanval die hij had doorgemaakt in 2016 en waarvoor hij direct een dotterbehandeling had ondergaan. De huisarts heeft klager gezegd noodmedicatie te gebruiken en heeft met spoed een ambulance opgeroepen.

2.2       Verweerder is sinds februari 1998 werkzaam als ambulanceverpleegkundige. Hij heeft éénmalig contact gehad met klager, te weten op 5 juni 2018.

2.3       Na aankomst van de ambulance op het woonadres van klager, heeft verweerder klager onderzocht. Verweerder heeft de anamnese uitgevraagd en een ABCD onderzoek en lichamelijk onderzoek verricht en een 12 afleiding ECG gemaakt. Hierbij werden geen afwijkingen vastgesteld. Omdat klager vertelde veel stress te hebben in verband met een rechtszaak de volgende dag en ook vertelde in behandeling te zijn bij E., is met toestemming van klager geprobeerd contact te krijgen met zijn behandelaar voor nadere informatie en advies. Dit is niet gelukt.

2.4       Het voornemen was om klager een waaknaald te geven, medicatie aan te bieden en onder monitorbewaking naar het ziekenhuis te vervoeren voor verder onderzoek en behandeling vanwege ACS klachten en onrust.

2.5       Tijdens het telefoongesprek met de crisisdienst van E. is klager onrustig en boos geworden en heeft hij uitlatingen gedaan.

2.6       Verweerder heeft toen contact opgenomen met de politie, die ter plaatse is gekomen. Klager is vervolgens door een agent vastgelegd op de brancard en naar het ziekenhuis vervoerd. Een agent is meegereden achter in de ambulance. Tijdens deze rit heeft klager in het bijzijn van de agent zijn eerdere uitingen herhaald.

2.7       In het ziekenhuis is klager overgedragen en is volgens standaardprocedure een ritverslag verstuurd naar het (ontvangende) ziekenhuis en de huisarts van klager. Ook is melding gemaakt van de rit bij de leidinggevende van verweerder.

3.     De klacht

3.1       Klager heeft vermeld dat hij, toen tijdens het telefoongesprek met de crisisdienst bleek dat er geen hulp geboden zou (kunnen) worden door E., zijn frustratie heeft willen overbrengen aan degene van E. die aan de telefoon was en iets heeft gezegd in de trant van: ‘moet ik dan eerst naar de stad gaan om iemand om te leggen voordat je geholpen wordt’ en ‘ik ben misschien wel de gevaarlijkste persoon die in D. rondloopt, jullie hebben geen idee wie je voor je hebt zitten’. Hierop heeft verweerder de politie ingeschakeld. Klager kan zich voorstellen dat zijn reactie intimiderend en beangstigend is geweest voor het ambulancepersoneel.

3.2       Klager verwijt verweerder evenwel dat hij, nadat klager had gezegd met zijn advocaat te willen overleggen, heeft toegezegd dat klager zijn eerdere uitingen zonder problemen (of nadelige gevolgen) kon herhalen ten overstaan van de agent, waarmee verweerder een gevoel van vertrouwen bij klager heeft gewekt, terwijl hij wist dat herhaling van de uitingen wel degelijk nadelige gevolgen voor klager zou hebben. Daardoor heeft klager geboeid op de brancard gelegen en heeft hij drie dagen vastgezeten. Ook heeft herhaling van de uitingen de reeds eerder geplande rechtszaak van de dag na het incident geen goed gedaan.

4.       Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.       De beoordeling

5.1       Uit de door partijen ingebrachte stukken is gebleken dat klager erg gespannen was en boze uitlatingen heeft gedaan toen het niet lukte om contact te krijgen met de behandelaar van klager. Alhoewel klager heeft gesteld dat hij zijn uitlatingen een uiting van frustratie waren en niet dreigementen die hij zou hebben uitgevoerd, maakt het College op dat zijn uitlatingen als persoonlijk zijn ervaren door de ambulancemedewerkers en dermate agressief en bedreigend waren dat die door hen serieus zijn genomen. Klager heeft zelf ook erkend dat hij zich voor kan stellen dat zijn reactie intimiderend en beangstigend is geweest voor de ambulancemedewerkers.

5.2       De inhoud van het proces-verbaal van de bevindingen van de agenten ondersteunt voorts de lezing van klager dat verweerder klager heeft gevraagd of hij zijn eerdere uitingen wilde herhalen, maar niet dat verweerder klager heeft toegezegd dat de herhaling van zijn uitingen in het bijzijn van de agent geen problemen zou opleveren of geen nadelige gevolgen zou hebben. Er zijn dus onvoldoende aanwijzingen voor toezeggingen of onaanvaardbare druk. De klacht is daarom ongegrond.

5.3       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen. (…)”.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg onder het kopje “2. De feiten”, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2       De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       Ook in beroep ligt de vraag voor of de verpleegkundige in de onderhavige zaak tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld.

4.4       Het Centraal Tuchtcollege gaat uit van de omschrijving van de klacht van klager zoals weergegeven onder het kopje “3. De klacht” van de beslissing in eerste aanleg.

4.5       Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat klager blijkens het proces-verbaal van 1 oktober 2018 van het verhoor in het vooronderzoek van het Regionaal Tuchtcollege uitdrukkelijk heeft verklaard dat zijn klacht niet ziet op het doorbreken van het beroepsgeheim, hetgeen in beroep niet is weersproken.

4.6       Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat uit de in het geding gebrachte stukken genoegzaam is gebleken dat klager erg gespannen was en boze uitlatingen heeft gedaan toen het de verpleegkundige niet lukte om contact te krijgen met zijn behandelaar. Ofschoon klager heeft gesteld dat zijn uitlatingen slechts een uiting van frustratie waren en niet waren bedoeld als dreigementen die hij zou hebben uitgevoerd, overweegt het Centraal Tuchtcollege, in lijn met het Regionaal Tuchtcollege, dat zeer aannemelijk is dat de uitlatingen van klager door de ambulancemedewerkers als persoonlijk zijn ervaren en dermate agressief en bedreigend waren dat die door hen serieus zijn genomen en mochten worden genomen. Klager heeft zelf ook erkend dat hij zich kan voorstellen dat zijn reactie intimiderend en beangstigend is geweest voor de ambulancemedewerkers. Dit alles is in beroep onweersproken gelaten. Het Centraal Tuchtcollege sluit zich dan ook aan bij hetgeen in overweging 5.1 van de beslissing in eerste aanleg is overwogen.

4.7       Ook indien wordt uitgegaan van de juistheid van de stelling van klager dat de verpleegkundige hem tijdens de rit in de ambulance uitdrukkelijk heeft gevraagd zijn eerdere dreigementen en uitlatingen (in het bijzijn van een politieagent) te herhalen en hij tevergeefs om bijstand van een advocaat had gevraagd, rechtvaardigt dit naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege niet de conclusie dat de verpleegkundige tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld. Het was weliswaar vanuit een oogpunt van rechtsbescherming niet handig van de verpleegkundige om klager te vragen zijn eerdere uitlatingen in het bijzijn van een politieagent te herhalen, maar dit was in het licht van het hiervoor in overweging 4.6 omschreven intimiderende gedrag van klager en de in het geding zijnde veiligheid van de verpleegkundige en anderen, niet onbegrijpelijk. Daarbij komt dat de politie al voordat zij was gearriveerd, namelijk op het moment dat zij door de verpleegkundige werd opgeroepen, van bedoelde uitlatingen op de hoogte was gesteld. Bovendien is het niet de taak van de verpleegkundige, maar de taak van de politie in te schatten of en zo ja, in hoeverre klager op dat moment een gevaar voor de samenleving vormde. Tot slot acht het Centraal Tuchtcollege het aannemelijk dat de verpleegkundige met zijn handelen heeft beoogd het algemeen belang te dienen .

4.8       Nu in beroep geen andere feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, volgt uit het voorgaande dat het Centraal Tuchtcollege, evenals het Regionaal Tuchtcollege, de klacht van klager ongegrond acht, zij het op deels andere gronden.

4.9       Bij deze stand van zaken en meer in het bijzonder gelet op hetgeen hiervoor onder 4.7 is overwogen, ziet het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden zoals door klager in zijn e-mailbericht van

12 juni 2019 is verzocht. Dit verzoek wordt dan ook afgewezen.

4.10     Al het voorgaande leidt ertoe dat het beroep wordt verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: E.J. van Sandick, voorzitter, Y. Buruma,

Y.A.J.M. van Kuijck, leden-juristen en M.J.E. van Haren en W.J.B. Hauwert, leden-beroepsgenoten en J.S. Heidstra, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 25 juli 2019.

Voorzitter  w.g.          Secretaris  w.g.