ECLI:NL:TGZCTG:2019:186 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.025

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:186
Datum uitspraak: 25-07-2019
Datum publicatie: 25-07-2019
Zaaknummer(s): c2019.025
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater, die destijds werkzaam was als hoofd van een afdeling van een GGD. Klager heeft drie medewerkers van deze GGD in verband met tegen hen ingediende tuchtklachten op hun huisadres aangeschreven en aansprakelijk gesteld. De psychiater heeft klager medio 2016 een brief gestuurd, waarin hij onder meer heeft aangegeven dat het hoogst ongepast is om medewerkers van de GGD in welke vorm dan ook rechtstreeks en in privé te benaderen. Klager heeft vervolgens een klacht ingediend tegen de psychiater. Het Regionaal Tuchtcollege concludeert dat het handelen van de psychiater niet kan worden getoetst aan de eerste of tweede tuchtnorm en verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het daartegen door klager ingestelde beroep. 

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.025 van:

A., wonende te B.,

appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., psychiater, destijds werkzaam te B.,

verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. I.M.I. Apperloo, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 3 september 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. – hierna de psychiater – een klacht ingediend. Bij beslissing van 6 december 2018, onder nummer 2018/367, heeft dat college klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.  

De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 4 juli 2019, waar zijn verschenen klager, en de psychiater, bijgestaan door mr. I.M.I. Apperloo, voornoemd. De zaak is ter terechtzitting over en weer toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

            “2.       De feiten

2.1       Klager heeft drie E. medewerkers, in verband met tegen hen ingediende tuchtklachten, op hun huisadres aangeschreven en aansprakelijk gesteld.

2.2       Verweerder was in die tijd hoofd van de afdeling D. (D.) van de E. Op 28 juli 2016 heeft verweerder een brief verstuurd aan klager. Hierin wordt, voor zover inhoudelijk van belang, het volgende vermeld:

“(…) Langs deze weg wil ik u er vervolgens nog op wijzen dat het hoogst ongepast is om medewerkers van de E. in welk vorm dan ook rechtstreeks en in privé te benaderen. De relatie die tussen u en de E. is ontstaan, kent een professionele oorsprong. De E. acht het om meerdere redenen van groot belang om het zakelijk aspect tussen (zorg)professionals en cliënten te behouden. Iedere toekomstige poging die u onderneemt om in rechtstreeks contact te komen met één of meerdere medewerkers van de E., beschouw ik als een directe schending van persoonlijke levenssfeer van de betreffende perso(o)n(en). Ik zal alsdan genoodzaakt zijn mij over verdere juridische stappen te bezinnen.

(…)

Hoogachtend,

C., psychiater,

Hoofd afdeling D.”.  

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder:

-      door zijn uitlatingen in zijn brief van 28 juli 2016 en door zijn handelwijze tekortgeschoten is in zorgvuldigheid jegens klager en in zijn hoedanigheid van psychiater en hoofd afdeling D. van de E. in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg heeft gehandeld;

-      is tekortgeschoten in zorgvuldigheid jegens klager

o   door klager het recht te ontzeggen om medewerkers van de E. rechtstreeks en in privé aansprakelijk te stellen;

o   door een bestuursrechtelijke procedure van klager te belemmeren;

o   doordat hij geen correcte informatie aan klager heeft verstrekt over de handelwijze van de afdeling Vangnet van de D.;

-      in strijd met artikelen van EVRM, EU-Handvest van de Grondrechten, Verdrag werking EU en IVBPR heeft gehandeld.

Klager is van mening dat verweerder niet alleen als hoofd van de afdeling D. handelde, maar ook – gelet op zijn ondertekening van genoemde brief - in de hoedanigheid van psychiater.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat klager niet kan worden ontvangen in zijn klacht, en wel om de volgende redenen.

De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van hoofd van de afdeling van enkele medewerkers, tegen wie klager eerder tuchtklachten had ingediend. De afdeling D. waarvoor verweerder toentertijd verantwoordelijk was, en het betreffende onderdeel daarvan Vangnet&Advies, is een afdeling die zich primair bezig houdt met triage, beoordeling en zorgtoeleiding.

Verweerder is niet betrokken geweest bij de zorg van klager. Ook de inhoud van het medisch dossier van klager is verweerder niet bekend. De eerste tuchtnorm is dan ook niet van toepassing.

Verweerder heeft de brief van 28 juli 2016 getekend als hoofd van de afdeling en vanuit zijn status als ambtenaar van de gemeente B.. Aan verweerder was verzocht om als hoofd van die afdeling een brief uit te laten gaan namens de E.. Het verzenden van de brief van 28 juli 2016 heeft geen weerslag op de individuele gezondheidszorg. Bovendien heeft verweerder zich bij het hem verweten handelen niet begeven op het terrein waarop hij de deskundigheid bezit behorende bij zijn inschrijving als psychiater in het BIG-register. Ook de tweede tuchtnorm is derhalve niet van toepassing.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat klager ter zake niet in zijn klacht kan worden ontvangen, dan wel de klacht ongegrond dient te worden verklaard.

5.         De beoordeling

5.1.      Het college heeft allereerst de vraag te beantwoorden of klager in zijn klacht kan worden ontvangen. Het college overweegt daartoe als volgt.

5.2.      Naar het oordeel van het college ziet het door klager aan verweerder verweten handelen of nalaten niet op handelen of nalaten in de strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar dient te betrachten jegens degene met betrekking tot wiens gezondheidstoestand bijstand wordt verleend en/of ingeroepen, nu geen sprake is (geweest) van een behandelrelatie tussen klager en verweerder. Om die reden kan het handelen van verweerder niet getoetst worden aan de eerste tuchtnorm (artikel 47 lid 1 sub a Wet BIG).

5.3.      De vraag ligt dan voor of het handelen van verweerder valt onder de tweede tuchtnorm (artikel 47 lid 1 sub b Wet BIG). Volgens vaste jurisprudentie moet in dat geval het handelen of nalaten van verweerder voldoende weerslag hebben op het belang van de individuele gezondheidszorg. Bovendien kan het college het gedrag van verweerder alleen maar toetsen als hij in zijn hoedanigheid van psychiater is opgetreden – naast zijn hoedanigheid van hoofd van een afdeling.

Verweerder heeft in zijn rol als Hoofd van de afdeling D. bij brief van 28 juli 2016 klager erop gewezen dat het als ongepast wordt aangemerkt dat klager medewerkers van de E. persoonlijk had benaderd, onder verwijzing naar de professionele oorsprong van het contact van klager met die E.-medewerkers. Klager meent dat verweerder daarbij niet alleen als hoofd van de afdeling D. heeft gehandeld, maar ook in zijn hoedanigheid van psychiater.

Het college heeft geconstateerd dat verweerder weliswaar, naast zijn naam en zijn titel van hoofd afdeling D., erbij vermeld heeft ‘psychiater’, maar naar het oordeel van het college is hiermee niet komen vast te staan dat verweerder zich in die bewuste brief ook heeft begeven op het terrein waarop hij de deskundigheid bezit waarvoor hij is ingeschreven in het BIG-register (psychiater).

Naar het oordeel van het college is voorts ook niet voldoende gesteld of gebleken dat het handelen van verweerder weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg. De enkele vermelding ‘psychiater’ op de brief constitueert geen aansprakelijkheid op grond van de wet BIG.

Alles overziend is het college van oordeel dat in de onderhavige zaak ook niet kan worden getoetst aan de tweede tuchtnorm.

5.3.      De conclusie luidt dat het beklaagde handelen dan wel nalaten niet ter toetsing aan het college kan worden voorgelegd. Een inhoudelijke beoordeling van de klacht zal dan ook achterwege blijven.”  

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

         4.1         Klager kan zich niet verenigen met het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat hij niet ontvankelijk is in zijn klacht. Hij beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen.

         4.2         De psychiater heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

         4.3         Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat het handelen van de psychiater in zijn rol als hoofd van de afdeling D. niet kan worden getoetst aan de in artikel 47, lid 1, onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg neergelegde eerste tuchtnorm en evenmin aan de in deze bepaling onder b neergelegde zogenoemde tweede tuchtnorm.

         4.4       De conclusie is dat het Regionaal Tuchtcollege klager terecht in zijn klacht niet‑ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep

Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; H. de Hek en

A. Smeeïng-van Hees, leden‑juristen, A.C.L. Allertz en M.C. ten Doesschate, leden‑beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juli 2019.

w.g. w.g.

                                                           Voorzitter  

                                                           Secretaris