ECLI:NL:TGZCTG:2019:184 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.500

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:184
Datum uitspraak: 04-07-2019
Datum publicatie: 04-07-2019
Zaaknummer(s): c2018.500
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De aangeklaagde psychiater heeft van de rechtbank – op verzoek van klager – de opdracht gekregen een voorlopig deskundigenbericht op te stellen in het kader van een civiel geding tussen klager en zijn vroegere psychiater. De aangeklaagde psychiater heeft klager  onderzocht en het procesdossier bestudeerd. Vervolgens heeft hij een conceptrapport opgesteld. Uiteindelijk heeft hij de opdracht aan de rechtbank teruggegeven. De klacht houdt in dat de psychiater: 1. ten aanzien van het opstellen van het rapport onzorgvuldig heeft gehandeld; 2. tijdens het onderzoekgesprek in zijn bejegening niet binnen de professionele grenzen is gebleven, door klager onder meer uit te lachen, te beledigen en te discrimineren, en ook ten aanzien van de manier waarop klager werd ontvangen en de inrichting van de praktijkruimte van verweerder. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klager niet-ontvankelijk ten aanzien van het 1e klachtonderdeel en wijst de klacht voor het overige (2e klachtonderdeel) af. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de bestreden beslissing voor wat betreft het eerste klachtonderdeel, verklaart klager alsnog ontvankelijk, verklaart het eerste klachtonderdeel ongegrond en verwerpt het beroep voor het overige.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.500 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., psychiater, werkzaam te D.,

verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 6 september 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen  – hierna de psychiater – een klacht ingediend. Bij beslissing van

20 december 2018, onder nummer 18/377 heeft dat College klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht ten aanzien van het eerste klachtonderdeel en de klacht voor het overige (tweede klachtonderdeel) als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 13 juni 2019, waar zijn verschenen klager bijgestaan door zijn tolk voor de E. taal, mevrouw F. (nr. 677), alsmede de psychiater.

Partijen hebben hun respectieve standpunten ter terechtzitting nader toegelicht. Klager heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd. Voorts heeft het Centraal Tuchtcollege nog kennisgenomen van door klager nagezonden stukken, voor een groot deel bestaande uit foto’s.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1.      In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld.

“2.       De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       Verweerder heeft van de rechtbank Arnhem, team kanton en Handelsrecht, op verzoek van klager, de opdracht gekregen een voorlopig deskundigenbericht op te stellen in het kader van een civiel geding tussen klager en zijn vroegere psychiater. 

2.2       Verweerder heeft in dat kader klager op 23 juli 2018 psychiatrisch onderzocht, in het bijzijn van een beëdigde tolk. Het gesprek die dag vond plaats in het woonhuis van verweerder. Het onderzoek van verweerder heeft verder bestaan uit bestudering van het (zeer omvangrijke) procesdossier.

2.3       Verweerder heeft vervolgens op basis van zijn bevindingen een conceptrapport opgesteld. Op 26 juli 2018 heeft verweerder dit conceptrapport toegezonden aan de advocaat van klager. In een begeleidende brief van verweerder, gericht aan de advocaat van klager, is klager in de gelegenheid gesteld om desgewenst een beroep te doen op zijn blokkeringsrecht, dan wel - mocht klager daarvan afzien - het verslag van de anamnese te controleren op eventuele feitelijke vergissingen. In zijn brief heeft verweerder voorts meegedeeld dat als klager het rapport niet blokkeert, verweerder het rapport dan tegelijkertijd aan beide partijen zal toezenden om hen in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken of verzoeken te doen. Verweerder heeft tot slot meegedeeld dat hij daarna pas zijn definitieve rapport aan de rechtbank zal uitbrengen. Verweerder heeft in zijn brief verzocht om binnen twee weken te reageren.

2.4       Op 3 augustus 2018 heeft de advocaat van klager om verlenging van de termijn verzocht, daar zij nog niet in de gelegenheid was geweest met haar cliënt (klager) te kunnen overleggen, of hij gebruik wenst te maken van zijn blokkeringsrecht of niet.

Verweerder heef hierop aan de advocaat van klager meegedeeld dat zij de tijd moet nemen die zij nodig denkt te hebben. Verweerder heeft vervolgens niets meer vernomen van de advocaat van klager.

2.5       Op 21 augustus 2018 heeft verweerder een brief ontvangen van klager, met daarbij ook een concept van een klacht jegens verweerder gericht aan het regionaal tuchtcollege. Tevens was daarbij als bijlage gevoegd een transcriptie van een video opname van het onderzoeksgesprek.

2.6       Verweerder heeft vervolgens op 22 augustus 2018 per e-mail aan de advocaat van klager om opheldering gevraagd, nu uit de brief van klager naar de mening van verweerder niet duidelijk blijkt of hij het conceptrapport nu wel of niet blokkeert. Verweerder heeft in zijn e-mail aan de advocaat van klager meegedeeld dat klager eist dat verweerder inhoudelijke veranderingen aanbrengt en dat, voor het geval verweerder het rapport aan de rechtbank zou uitbrengen zonder zulke veranderingen, klager jegens verweerder bedreigingen heeft geuit. Verweerder heeft de advocaat van klager meegedeeld dat hij bij een blokkering van klager de rechtbank dit zal berichten en bij een niet-blokkering hij de rechtbank zal meedelen onder de gegeven omstandigheden niet in staat zal zijn om aan de hem gegeven opdracht te voldoen. In dat geval zal verweerder de opdracht aan de rechtbank teruggeven.

2.7       Op 23 augustus 2018 heeft verweerder een bericht ontvangen van een kantoorgenoot, namens de advocaat van klager, dat zij de inhoud van de brief en de reactie van klager op het rapport niet kennen en dat zij het aan verweerder overlaten op welke wijze hij de rechtbank informeert.

2.8       Op 24 augustus 2018 heeft verweerder zijn opdracht teruggegeven aan de rechtbank Arnhem, waarbij hij in een begeleidende brief aan de rechtbank heeft uitgelegd dat hij onder de gegeven omstandigheden niet een onafhankelijk deskundigenbericht kan uitbrengen.”

2.2.      De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in.

“3.       De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt, kort samengevat en zakelijk weergegeven, in dat verweerder:

1.         ten aanzien van het opstellen van het rapport onzorgvuldig heeft gehandeld;

2.         tijdens het onderzoeksgesprek in zijn huis in zijn bejegening niet binnen de

professionele grenzen is gebleven, door klager onder meer uit te lachen, te beledigen en te discrimineren, en ook ten aanzien van de manier waarop klager werd ontvangen en de inrichting van de praktijkruimte van verweerder.

Verweerder is naar de mening van klager door zijn handelwijze niet binnen de grenzen van de redelijke beroepsuitoefening gebleven en aldus ten opzichte van klager ernstig tekort geschoten, als ook heeft hij het vertrouwen in de beroepsgroep der psychiaters ondermijnd.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft ten aanzien van het 1e klachtonderdeel primair het verweer gevoerd dat klager niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Het conceptrapport is door klagers eigen toedoen nooit gedeblokkeerd, en is daardoor nooit aangepast kunnen worden aan eventuele correcties van zijn kant of commentaren van beide partijen. Verweerder heeft zijn opdracht terug gegeven aan de rechtbank, zonder dat een rapport in welke vorm dan ook aan iemand anders dan klager zelf, en zijn advocaat, is verstuurd. Van een definitief rapport is nooit sprake geweest.

Ten aanzien van het 2e klachtonderdeel heeft verweerder de klacht, en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen, bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.”

2.3.      Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.       De beoordeling

De klacht omvat twee klachtonderdelen, die hieronder afzonderlijk zullen worden besproken.

5.1       Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel:

Dit onderdeel van de klacht heeft betrekking op het door verweerder opgestelde rapport.

Verweerder heeft primair aangevoerd dat klager op dit onderdeel van de klacht niet kan worden ontvangen in zijn klacht. Het college verwijst naar hetgeen onder 4. is vermeld.

Het college is van oordeel dat het betoog van verweerder op gaat.

Klager moet bij het indienen van zijn klacht een aantoonbaar belang hebben, wil hij ontvankelijk zijn. Het college is van oordeel dat dit belang niet, althans onvoldoende, aanwezig is. Immers, de klacht is gericht tegen een rapport dat slechts een conceptrapport is gebleven, waarvan de inhoud enkel en alleen bekend is bij klager, zijn (voormalige) advocaat en verweerder. Noch de civiele wederpartij van klager noch de rechtbank Midden-Nederland hebben kennis kunnen nemen van het conceptrapport van verweerder. Tot een definitief expertiserapport van verweerder, waarover klager zou kunnen klagen, is het niet gekomen, nu verweerder vanwege bepaalde redenen zijn opdracht (in de fase van uitsluitend een conceptrapport) heeft teruggegeven aan de rechtbank.

Klager dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in de klacht, hetgeen met zich meebrengt dat een inhoudelijke beoordeling van dit 1e klachtonderdeel achterwege zal blijven.

5.2       Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel:

Verweerder heeft gemotiveerd aangevoerd dat de bejegening van klager - vanaf het eerste telefonische contact tot aan het afscheid na het onderzoeksgesprek op 23 juli 2018 - steeds vriendelijk, beleefd en professioneel is geweest. De professionele context bracht wel met zich mee dat verweerder soms kritisch moest doorvragen en klager af en toe moest onderbreken om tot de kern van de zaak terug te keren, maar dit heeft verweerder naar eigen zeggen altijd op een correcte en proportionele manier gedaan. Verweerder bestrijdt ten stelligste klager te hebben uitgelachen, beledigd of gediscrimineerd. Tijdens het onderzoeksgesprek is steeds een onafhankelijke derde aanwezig geweest in de persoon van een onafhankelijke beëdigde tolk. Verweerder herkent voorts niets van de beschrijving die klager heeft gegeven ten aanzien van de ontvangst van klager door zijn vrouw en omtrent de inrichting van zijn praktijkruimte. De praktijkruimte van verweerder voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Dit alles aldus verweerder.

Het college heeft geconstateerd dat wat betreft de bejegening tijdens het onderzoeksgesprek de standpunten van klager en verweerder uiteenlopen. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerder in dit opzicht klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het College dus, ook als aan het woord van klager en van verweerder evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen.

Klager heeft weliswaar een transcriptie overgelegd die hij heeft gemaakt van een heimelijke opname van het bewuste onderzoeksgesprek, maar volgens verweerder is geen sprake van een nauwgezette registratie van het gesprek. Volgens verweerder gaat het om passages die uit het verband van het hele gesprek zijn gerukt. Het college is van oordeel dat uit het gefragmenteerde transcript van de opname niet kan worden vastgesteld dat verweerder zich onheus zou hebben gedragen jegens klager.

Nu het college niet kan vaststellen wie gelijk heeft, betekent dit dat niet kan worden geoordeeld dat dit klachtonderdeel terecht is voorgesteld. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

5.3       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels niet-ontvankelijk is en deels kennelijk ongegrond is.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de rechtsoverweging “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager verwijt de psychiater - zakelijk weergegeven - in het eerste klachtonderdeel dat hij ten aanzien van het opstellen van het rapport onzorgvuldig heeft gehandeld en in het tweede klachtonderdeel dat de psychiater tijdens het onderzoekgesprek in zijn huis in zijn bejegening niet binnen de professionele grenzen is gebleven. Klager concludeert impliciet tot nietigverklaring van de bestreden beslissing en tot gegrondverklaring van zijn klachten en verzoekt de psychiater een passende sanctie in de zin van artikel 48 Wet BIG op te leggen.

4.2       De psychiater heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt - zakelijk weergegeven - het beroep van klager te verwerpen en de bestreden beslissing te bevestigen. 

Beoordeling van het beroep.

4.3       Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel

De psychiater heeft in het bestek van een bij de rechtbank Gelderland aanhangige civiele procedure ingevolge een aan hem gegeven opdracht als deskundige een psychiatrisch onderzoek verricht. Dit onderzoek heeft bestaan uit dossieronderzoek en een op 23 juli 2018 verricht psychiatrisch onderzoek van klager in de vorm van een interview. De resultaten van dit onderzoek zijn door de psychiater in concept neergelegd in zijn schriftelijke rapport, dat door hem met het oog op het door klager kunnen uitoefenen van zijn correctie- en blokkeringsrecht aan diens advocaat is gezonden. Klager heeft in zijn op 21 augustus 2018 aan de psychiater verzonden brief gereageerd op de inhoud van dat rapport. De psychiater heeft onder meer in de inhoud van die reactie en in wat overigens door hem van de zijde van klager is ervaren en ondervonden, aanleiding gezien zijn opdracht aan de rechtbank terug te geven. Volgens de mening van de psychiater kon hij onder die gegeven omstandigheden niet een onafhankelijk deskundigenbericht uitbrengen.

Aldus is het rapport de neerslag van de verrichtingen en bevindingen van de psychiater naar aanleiding van door hem verricht onderzoek aan de persoon van klager. Daarmee is gegeven dat zowel de wijze waarop het onderzoek door de psychiater is verricht als de inhoud van het door hem opgestelde rapport als de neerslag van dat onderzoek voor een tuchtrechtelijke beoordeling vatbaar zijn. Daaraan doet niet af dat aan dat rapport de status van concept is blijven kleven. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen, kan klager daarom wél in zijn eerste klacht worden ontvangen en ligt ook het rapport ter inhoudelijke beoordeling van de tuchtrechter voor.

4.4       Bij de beoordeling van de vraag of de (concept) rapportage van de psychiater voldoet aan de daaraan te stellen eisen, dienen volgens vaste rechtspraak de volgende criteria in aanmerking te worden genomen: 

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college toetst ten volle of het onderzoek door de psychiater uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

Wat door klager in den brede is aangevoerd geeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding te oordelen dat het rapport de tuchtrechtelijke toets der kritiek niet kan doorstaan. Dit betekent dat het Centraal Tuchtcollege dit klachtonderdeel ongegrond zal verklaren.

4.5       Het tweede klachtonderdeel richt zich tegen de wijze waarop de psychiater het interview van klager vorm en inhoud heeft gegeven. Hij zou daarbij professionele grenzen hebben overschreden.

Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van het schriftelijke en mondelinge debat ter terechtzitting in beroep omtrent het handelen van de psychiater tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege en neemt hetgeen het Regionaal Tuchtcollege onder 5.2 over en maakt deze tot de zijne. Daarmee onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat niet kan worden vastgesteld dat de psychiater in zijn bejegening jegens klager buiten de professionele grenzen is getreden. Ook het tweede klachtonderdeel faalt.

4. 6       Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor zover betrekking hebbend op het eerste klachtonderdeel moet worden vernietigd. Klager moet wat dit klachtonderdeel betreft alsnog ontvankelijk worden verklaard in zijn klacht, met vervolgens de ongegrondverklaring daarvan. Voor het overige moet het beroep worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing wat betreft het eerste klachtonderdeel;

en opnieuw rechtdoende:

verklaart klager wat betreft het eerste klachtonderdeel alsnog ontvankelijk in zijn klacht;    

                              verklaart het eerste klachtonderdeel ongegrond;     

verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door: R. Veldhuisen, voorzitter; J. Legemaate en

M.W. Zandbergen, leden-juristen en M.C. ten Doesschate en J.J. de Jong,

leden-beroepsgenoten en H.J. Lutgert, secretaris.

 Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2019.

Voorzitter  w.g.   Secretaris  w.g.