ECLI:NL:TGZCTG:2019:153 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2018.398

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:153
Datum uitspraak: 06-06-2019
Datum publicatie: 06-06-2019
Zaaknummer(s): C2018.398
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen arts. Verweerder heeft klaagster gedurende enige tijd begeleid in het kader van verzuimbegeleiding. Klaagster verwijt verweerster: -          dat zij het advies van de arbo-arts van 3 mei 2017 heeft genegeerd, althans niet heeft gerespecteerd; -          dat zij haar klacht heeft genegeerd die betrekking had op het niet juist overdragen van het medisch dossier aan verweerster; -          dat zij zonder instemming van klaagster medische gegevens heeft verworven en gedeeld; -          dat zij in strijd heeft gehandeld met het “Fair Play"-beginsel en het beroepsgeheim. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.398 van:

A., wonende te B.,

appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., arts, werkzaam te D.,

verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. D.M. Pot, verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klaagster – heeft op 29 november 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. – hierna de arts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 3 september 2018, onder nummer 327/2017, heeft dat college de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met zaak C2018.397 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 mei 2019, waar is verschenen de arts, in persoon en bijgestaan door mr. D.M. Pot. De arts en haar gemachtigde hebben het standpunt van de arts nader toegelicht. Klaagster is, hoewel behoorlijk uitgenodigd, niet verschenen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het bedrijfsgeneeskundig dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, geboren in 1964, heeft zich eind januari 2016 arbeidsongeschikt gemeld voor haar werk met burn-outklachten en psychische problematiek. In het kader van verzuimbegeleiding heeft zij tot maart 2017 contact gehad met bedrijfsarts E.

Toen klaagster aangaf dat er een vertrouwensbreuk was met E. is via de F. mevrouw G. ingeschakeld die op 1 mei 2017 met klaagster heeft gesproken over klaagsters belastbaarheid.

Nadien is verweerster benaderd om klaagster te begeleiden. Verweerster heeft op 2 juni 2017 telefonisch contact opgenomen met klaagster, vooruitlopend op een op 6 juni 2017 gepland spreekuurcontact. Het telefonisch contact duurde ongeveer 60 minuten waarin klaagster haar werkaspecten en haar wens om te re-integreren heeft aangegeven.

Het consult van 6 juni 2017 duurde circa twee uur. Verweerster heeft een stappenplan met klaagster besproken en na het spreekuur contact met de huisarts gehad. Verweerster heeft informatief gesproken met mevrouw H., re-integratiecoach.

Verweerster kwam tot de conclusie dat terugkeer naar de bedongen arbeid eigenlijk niet meer haalbaar was. In verband met de duur van de ziekmelding is een advies gegeven om een WIA-uitkering aan te vragen.

Verweerster heeft van de terugkoppeling aan de werkgever eerst verslag gedaan aan klaagster.

De werkgever heeft later in de zomer van 2017 een spoedverzoek gedaan om in het kader van Spoor I en II een inzetbaarheidsprofiel op te stellen. Verweerster heeft in aanwezigheid van de verzuimconsulent een inzetbaarheidsprofiel gemaakt dat door klaagster is geaccordeerd.

Op 24 oktober 2017 werd klaagster uitgenodigd door verweerster. Dit consult werd gemaakt in verband met de vaststelling van de belastbaarheid ten behoeve van de WIA-beoordeling. Bij dit consult waren een verzuimconsulent en een arbeidsdeskundige aanwezig. Klaagster uitte herhaaldelijk onvrede en een gesprek bleek niet mogelijk.

Eind oktober heeft verweerster het Actueel Oordeel en het Medisch Oordeel per post aan klaagster toegezonden.  

3.      HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerster -zakelijk weergegeven-:

- dat verweerster het advies van de arbo-arts van 3 mei 2017 heeft genegeerd, althans niet heeft gerespecteerd;

- dat verweerster haar klacht heeft genegeerd die betrekking had op het niet juist overdragen van het medisch dossier aan verweerster;

- dat verweerster zonder instemming van klaagster medische gegevens heeft verworven en gedeeld;

- dat verweerster grensoverschrijdend heeft gehandeld door klaagster te bellen eind mei 2017, en

- dat verweerster in strijd heeft gehandeld met het “Fair Play”-beginsel en het beroepsgeheim. 

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij met haar handelen binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Voor zover wordt hieronder nader ingegaan op het verweer. 

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1      

Klaagster heeft in het aanvullend klaagschrift naar het oordeel van het college voldoende duidelijk gemaakt wat klaagster verweerster verwijt en een uitgebreide beschrijving van de gronden onder het verwijt.

Gelet op het inhoudelijke verweer heeft verweerster de klachten van klaagster kunnen duiden en daarop kunnen reageren. Het verweer dat het klaagschrift niet aan de eisen van artikel 65, tweede lid, van de Wet BIG en artikel 4, eerste lid, van het Tuchtrechtbesluit zou voldoen slaagt derhalve niet. Klaagster is derhalve ontvankelijk.

5.2

Het college wijst er bij de inhoudelijke beoordeling allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3

Verweerster heeft haar eigen verantwoordelijkheid als begeleidend arts in het kader van verzuimbegeleiding. Dat mevrouw G. op 2 mei 2017 een advies gaf dat hoopvol was voor klaagster in het kader van terugkeer in haar eigen werk, maakt niet dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld nu zij op 6 juni 2017 tot de conclusie kwam dat terugkeer naar de bedongen arbeid eigenlijk niet meer mogelijk was. Verweerster heeft deze conclusie, op basis van het uitgebreide telefonische gesprek, het spreekuur op 6 juni 2017 en de informatie van de huisarts en re-integratiecoach kunnen trekken. Verweerster heeft met toestemming van klaagster contact gehad met de huisarts en re-integratiecoach. Het verzuimdossier van klaagster was door de F. aan verweerster ter hand gesteld bij aanvang van de begeleiding van klaagster. Klaagster heeft in haar klacht niet duidelijk gemaakt welke medische informatie onjuist is overgedragen.

Verweerster heeft voorafgaand op het geplande spreekuurcontact van 6 juni 2017 op

2 juni 2017 telefonisch contact gezocht met klaagster. Niet valt in te zien dat dit grensoverschrijdend zou zijn, ook niet nu dat in een vakantie van klaagster viel, waarbij het maar de vraag is of verweerster daarvan op de hoogte was. Verweerster heeft klaagster willen voorbereiden op de inhoud van het gesprek en klaagster ruimte geboden iets te vertellen over werkaspecten en haar wens tot werkhervatting.

Verweerster is, gelet op het voorgaande, binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening gebleven.

5.4

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klaagster beoogt met haar beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2       De arts voert hiertegen gemotiveerd verweer en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3        Klaagster betoogt dat zij in de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ten onrechte niet is gehoord, terwijl zij daar wel om had verzocht. Het Centraal Tuchtcollege overweegt hierover dat, voor zover er bij de procedure in eerste aanleg al sprake is geweest van een verzuim, dit is hersteld door de behandeling van de zaak in beroep. Klaagster is in deze beroepsprocedure in de gelegenheid gesteld haar standpunt schriftelijk en mondeling naar voren te brengen. Dat heeft zij schriftelijk ook gedaan. Dat klaagster uiteindelijk geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om ter zitting haar standpunt nader toe te lichten komt voor haar rekening. Deze beroepsgrond faalt derhalve.

4.4       Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over de klacht en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over.

4.5       Het vorenstaande betekent dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht van klaagster terecht heeft afgewezen en dat het beroep moet worden verworpen.

4.6       Klaagster heeft schriftelijk verzocht om een proceskostenveroordeling. Het Centraal Tuchtcollege overweegt hierover dat, daargelaten of een dergelijk verzoek op een wettelijke grondslag berust (de wettelijke regeling met betrekking tot een proceskostenveroordeling is eerst op 1 april 2019 in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg opgenomen), er in dit geval geen termen aanwezig zijn voor toewijzing van het verzoek, nu de klacht ongegrond is verklaard.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.

Deze beslissing is gegeven door: A.D.R.M. Boumans, voorzitter; M.P. den Hollander en

A. Smeeïng-van Hees, leden‑juristen en J.H.M. de Brouwer en W.A. Faas, leden‑beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juni 2019.

Voorzitter  w.g.          Secretaris  w.g.