ECLI:NL:TGZCTG:2019:144 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.283

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:144
Datum uitspraak: 21-05-2019
Datum publicatie: 22-05-2019
Zaaknummer(s): c2018.283
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klager klaagt mede namens zijn beide zoons en verwijt verweerster met name dat zij heeft geprobeerd klagers enkele malen en zonder vooraankondiging thuis te bezoeken en voorts dat zij de beide zoons belangrijke psychiatrische medicatie heeft onthouden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klagers.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.283 van:

A., F., en G., wonende te B., appellanten, klagers in eerste aanleg,           

tegen

D., huisarts, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. drs. E.E. Rippen, verbonden aan de stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. heeft, mede namens zijn zoons de heer F. en G.  – hierna tezamen: klagers – op

0 november 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag, tegen mevrouw D. – hierna de huisarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 26 juni 2018, onder nummer 2017-269b, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klagers zijn van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak A. / C. (C2018.282) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 4 april 2019, waar zijn verschenen klagers en de huisarts, bijgestaan door mr. drs. Rippen voornoemd. Zowel klagers als de huisarts en haar gemachtigde hebben hun standpunten ter terechtzitting nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.     De feiten

Klager was vanaf 10 maart 2016 tot 11 juli 2017 patiënt bij huisartsenpraktijk H. te B.. Zijn zoons waren vanaf 1 april 2016 tot 10 juli 2017 patiënt in deze praktijk. Verweerster is sinds 2001 huisarts bij deze praktijk en was zodoende de huisarts van klager en zijn zoons.

3a.     De klacht van klager

3.1       Klager verwijt verweerster dat zij hem lichamelijk kapot heeft gemaakt door in de bres te springen voor zijn vorige huisarts.

            3.2       Ook heeft zij zitten stoken bij specialisten.

            3.3       Zij heeft pas na zes maanden geïnformeerd naar het door klager doorgemaakte hartinfarct.

            3.4       Zij heeft voorts de deur bij hem platgelopen om hem te intimideren en amok gemaakt aan de deur.

            3.5       Zij heeft de baas over klager en zijn gezin willen spelen en de overgang naar een andere huisarts geblokkeerd.

            3.6       Ook heeft zij haar machtspositie misbruikt voor andere doeleinden dan de uitoefening van haar beroep.

   3b.    De klacht namens de zoons van klager

Namens zijn zoons verwijt klager verweerster dat zij hen belangrijke psychiatrische

medicatie heeft onthouden, dat zij hen dat heeft willen afnemen en het een en ander

heeft getraineerd.

             4a.       Het standpunt van verweerster over de klacht van klager

            4.1       Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Zij heeft gesteld dat klager tijdens een visite op 21 juni 2016 zijn onvrede heeft geuit over zijn vorige huisarts die volgens hem fouten had gemaakt. Verweerster heeft met klager besproken dat zij dat vervelend voor hem vond. Zij heeft aangegeven dat zij er verder inhoudelijk niet op in kon gaan. Zij heeft geluisterd en geen standpunt ingenomen.

             4.2       Zij heeft niet zitten stoken bij specialisten. Zij heeft een keer contact

opgenomen met de KNO arts van klager omdat zij een vraag had over het

specialistenbericht.

             4.3       Verweerster was op de hoogte van het hartinfarct van klager dat hij eind februari 2016 heeft doorgemaakt. Op 9 maart 2016 heeft zij contact met klager opgenomen, maar de telefoon werd niet opgenomen. De volgende dag wilde zij nogmaals bellen, maar die dag ontving zij het bericht dat klager wilde overstappen naar een andere huisarts. Contact daarna werd door klager afgewezen, aldus verweerster. Zij heeft dus niet pas na zes maanden naar het hartinfarct geïnformeerd.

            4.4       Zij is eerder driemaal zonder afspraak bij klager langs gegaan, omdat hij op 17 november 2016 overstuur en scheldend de assistente had opgebeld en daarna de telefoon niet meer opnam. Ook in januari 2017 is zij langs gegaan, omdat zij zich zorgen over hem maakte. Zij heeft een briefje in de brievenbus gedaan met het verzoek of hij op 27 januari 2017 in de praktijk wilde langskomen. Omdat hij dat niet deed, is verweerster wederom langs gegaan.  Verweerster maakte zich zorgen over de gezondheidssituatie van klager.

            4.5       Zij heeft niet de baas over klager en zijn gezin willen spelen. Haar is ook niet duidelijk wanneer zij dat zou hebben gedaan. 

            4.6       Tenslotte heeft zij de overgang naar een andere huisarts niet geblokkeerd. Zij heeft juist geholpen bij het vinden van een andere huisarts, maar de door haar benaderde artsen waren niet bereid klager over te nemen.

            4.7       Tenslotte begrijpt zij niet hoe zij haar machtspositie misbruikt zou hebben.

            4b.        Het standpunt van verweerster over de klacht namens de zoons van klager

            4.1       Op het moment dat de beide zoons patiënt bij verweerster werden, gebruikten zij het medicijn bromazepam. Zij gebruikten dat al 20 jaar viermaal per dag en verweerster heeft dat ook voorgeschreven.

4.2       Begin 2017 werd het gebruik van het medicijn tijdelijk opgehoogd in verband met spanningen. Verweerster wilde graag met beiden in gesprek gaan, maar het was niet mogelijk contact met hen te krijgen. Zij heeft op enig moment een briefje in de bus gedaan met het verzoek om in gesprek te gaan en met de mededeling dat het gebruik van het medicijn weer naar viermaal per dag zou gaan. Toen klagers via het wijkteam aangaven meer medicatie te willen gebruiken, heeft verweerster wederom geprobeerd met hen in gesprek te komen. Helaas stonden ze daar niet voor open. 

5.       De beoordeling

5.1       Het is duidelijk dat de lezingen van klager, zijn zoons en verweerster niet met elkaar stroken en dat vooral de belevingen uiteenlopen. Nu de verklaringen van partijen tegenover elkaar staan, geldt in de tuchtrechtelijke procedure dat aan het standpunt van de één niet meer geloof kan worden gehecht dan aan dat van de ander. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager en zijn zoons minder geloof verdient dan dat van de aangeklaagde, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde, verweten gedraging van de aangeklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het College hier dus niet vaststellen.

            5.2       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1              Het beroep van klagers spitst zich toe op het verwijt dat de huisarts heeft

getracht klagers enkele malen en zonder vooraankondiging thuis te bezoeken en voorts op – kort gezegd – het verwijt dat zij de beide zoons belangrijke psychiatrische medicatie heeft onthouden.

4.2       De huisarts heeft in beroep verweer gevoerd en primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van klagers in beroep, subsidiair tot verwerping van het beroep.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege oordeelt als volgt.

4.4       Met betrekking tot het standpunt van de huisarts dat klagers in hun beroep niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat uit het beroepschrift niet duidelijk wordt wat de gronden van het beroep zijn, oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat uit het beroepschrift van klagers voldoende duidelijk wordt dat klagers de hiervoor onder 4.1 genoemde verwijten aan het Centraal Tuchtcollege wensen voor te leggen. Klagers zijn derhalve ontvankelijk in hun beroep.

4.5       Ter terechtzitting in beroep is namens en door de huisarts nader uiteengezet dat zij vanwege het feit dat zij zich zorgen maakte over het welzijn van klagers en in het kader van haar zorgplicht als huisarts op verschillende manieren en momenten heeft geprobeerd met hen in contact te komen. Het Centraal Tuchtcollege beoordeelt dit handelen als betrokken en zorgvuldig. Het feit dat klagers de aandacht van de huisarts als ongewenst en zelfs intimiderend hebben ervaren maakt dit niet anders. Het beroep van klagers faalt op dit punt.

4.6       Diezelfde betrokkenheid en zorgvuldigheid heeft de huisarts naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege aan de dag gelegd op het punt van de medicatie-verstrekking aan de beide zoons. Gelet op de aard en de dosering van de medicijnen en op het gegeven dat de medicatie reeds gedurende lange tijd door de beide zoons werd gebruikt, beoordeelt het Centraal Tuchtcollege het feit dat de huisarts met haar handelen aanstuurde op periodieke evaluatie van het gebruik van die medicatie als logisch en getuigend van verantwoorde zorg. Ook op dit punt faalt het beroep van klagers.

4.7       Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep moet worden verworpen en dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor zover daartegen beroep is ingesteld, onder verbetering van gronden, in stand dient te blijven.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep, onder verbetering van gronden.

Deze beslissing is gegeven door: T.L. de Vries, voorzitter; E.F. Lagerwerf-Vergunst en

Y.A.J.M. van Kuijck, leden-juristen en M.K. Dees en W. de Ruijter, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 21 mei 2019.

            Voorzitter   w.g.                                                         Secretaris   w.g.