ECLI:NL:TGZCTG:2019:131 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.060

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:131
Datum uitspraak: 16-05-2019
Datum publicatie: 16-05-2019
Zaaknummer(s): c2018.060
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klachten tegen plastisch chirurg. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de plastisch chirurg bij het uitvoeren van een onderooglidcorrectie juist heeft gehandeld. Bij het nadien nog verwijderen van onderhuids vet is een zeldzame en onvoorziene complicatie opgetreden, maar was evenmin sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.060 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., plastisch chirurg, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. M.E.M. van Eeden, verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klaagster – heeft op 5 juli 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. – hierna de plastisch chirurg – een klacht ingediend. Bij beslissing van 5 december 2017, onder nummer Rep.nr. G2017/119, heeft dat College de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard en afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De plastisch chirurg heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 21 maart 2019, waar zijn verschenen de plastisch chirurg en zijn gemachtigde. Klaagster is, met voorafgaande kennisgeving aan het Centraal Tuchtcollege, niet ter terechtzitting verschenen.

De plastisch chirurg en zijn gemachtigde hebben het standpunt van de plastisch chirurg nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. Vaststaande feiten                

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

Klaagster kwam op 2 april 2012 voor de tweede keer bij verweerder om advies voor een behandeling van de kringen c.q. wallen onder haar ogen. Verweerder heeft klaagster geadviseerd om een ooglidcorrectie in combinatie met een voorhoofdslift uit te voeren. Klaagster heeft afgezien van de voorhoofdslift en heeft alleen de ooglidcorrectie uit laten voeren. Na het moment waarop klaagster haar keuze voor enkel een ooglidcorrectie had gemaakt, heeft geen nader consult plaatsgevonden.

De onderooglidcorrectie werd door verweerder zonder verdere complicaties uitgevoerd op

23 juli 2012. Klaagster was niet tevreden met het resultaat waarna zij een second opinion heeft ingewonnen bij dr. E.. Zijn conclusie was dat de ingreep lege artis (volgens de regelen der kunst) is uitgevoerd. Vanwege het voor haar teleurstellende resultaat heeft klaagster echter wel een financiële compensatie gekregen.

Mogelijk ten gevolge van de ooglidcorrectie werd een vetbultje zichtbaar naast het rechteroog op de rechterwang van het gezicht. Omdat deze niet vanzelf verdween, is besloten dit vetbultje te verwijderen door middel van een mini-liposuctie met een mini canule. Deze ingreep is op 8 juli 2013 uitgevoerd.

De dag na de ingreep meldde klaagster zich bij verweerder met een extreem gezwollen rechterwang. Verweerder heeft geadviseerd om af te wachten tot het moment waarop de zwelling was verdwenen. Na het verdwijnen hiervan was zichtbaar dat er sprake was van een subcutane vetatrofie van de rechter gelaatshelft met een zichtbare indeuking in het gelaat ter plaatse.

3. Klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Klaagster verwijt verweerder dat:

1.  hij geen afspraak meer heeft gemaakt met klaagster nadat zij van de voorhoofdslift had       afgezien, maar nog wel de onderooglidcorrectie wilde;

2.  hij de onderooglidcorrectie niet juist heeft uitgevoerd;

3.  hij bij het verwijderen van het vetbultje een fout heeft gemaakt waardoor haar wang nu       een deuk heeft;

4.  de foto’s van klaagster zijn kwijtgeraakt, en

5.  dat hij haar heeft doorgestuurd naar een bevriende arts, de heer dr. F..

4. Verweer

Ad. 1. Nadat verweerster had aangegeven dat zij afzag van de voorhoofdslift heeft verweerder gekeken of alleen een ooglidcorrectie ook een bevredigend resultaat kon opleveren. Omdat dit het geval was en de techniek voor de onderooglidcorrectie dezelfde blijft, was er geen nadere afspraak meer nodig.

Ad. 2. Verweerder stelt dat de onderooglidcorrectie lege artis is uitgevoerd, wat ook de conclusie was van de uitgevoerde second opinion.

Ad.3. Er is sprake geweest van een onvoorziene en zeer zeldzame complicatie van vetatrofie na hematoom. Gelet op de zeldzaamheid hiervan hoefde de patiënt hierover niet te worden geïnformeerd, omdat niet op alle mogelijke zeldzame risico’s gewezen hoeft te worden.

Ad. 4. Verweerder stelt dat er meerdere foto’s zijn gemaakt welke zich niet meer in het dossier bevinden en mogelijk verloren zijn gegaan bij het omzetten van papieren naar digitale dossiers. Verweerder stelt dat hem dit niet persoonlijk kan worden verweten, omdat dit vanuit de G. is georganiseerd en hij bij die omzetting niet betrokken is geweest.

Ad. 5. Verweerder voert aan dat hij tegen klaagster heeft gezegd dat het haar vrij staat om een second opinion uit te laten voeren en dat hij dr. F. heeft genoemd als een zeer deskundig arts. Alle plastisch chirurgen kennen elkaar volgens verweerder goed.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. De tuchtrechter toetst dat handelen aan de hand van de concrete klacht zoals deze door klagers naar voren is gebracht in de processtukken, tegen de achtergrond van de situatie op het moment van handelen. 

5.2 Ad 1: Geen afspraak meer gemaakt na keuze voor onderooglidcorrectie

Ten aanzien van dit klachtonderdeel overweegt het college dat uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat de techniek voor het toepassen van alleen de onderooglidcorrectie niet anders werd omdat werd afgezien van de voorhoofdslift. Er was al informed consent ten aanzien van deze ingreep. Verweerder was daarbij van mening dat met een mid-facelift een resultaat kon worden behaald waarmee klaagster tevreden zou zijn. Een nieuwe afspraak acht het college dan ook niet medisch noodzakelijk. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.3 Ad. 2: De onderooglidcorrectie niet juist is uitgevoerd

Ten aanzien van dit klachtonderdeel overweegt het college dat uit niets blijkt dat er sprake is geweest van een onjuiste uitvoering van deze ingreep. Het tegenvallende resultaat zegt niets over de technische onjuistheid van deze ingreep. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.4 Ad.3: Een fout gemaakt bij het verwijderen van het vetbultje waardoor een deuk in de wang zichtbaar is.

Het college oordeelt dat de ingreep lege artis is uitgevoerd en de deuk die in de rechterwang van klaagster is ontstaan het gevolg is geweest van een onvoorziene en zeldzame complicatie. Het is een feit dat de informatieplicht die op de arts rust zwaarder is bij een niet noodzakelijke ingreep. In het onderhavige geval is echter sprake van een zeer zeldzame en onvoorziene complicatie. Naar het oordeel van het college was het niet noodzakelijk dat verweerder klaagster hierover informeerde. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.5 Ad. 4: De foto’s zijn kwijtgeraakt

Het college oordeelt ten aanzien van dit klachtonderdeel dat het weliswaar onzorgvuldig en onwenselijk is dat dergelijk fotomateriaal kwijtraakt, maar dat dat verweerder niet tuchtrechtelijk kan worden verweten omdat hij hierbij niet betrokken is geweest. Daarbij merkt het college op dat het ontbreken van de foto’s niet van belang is voor de behandeling van de klachtonderdelen omdat het ontstaan van de zwelling niet wordt betwist. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.6 Ad. 5 Doorverwijzing naar een bevriende arts

Het college oordeelt ten aanzien van dit klachtonderdeel dat klaagster heeft ingestemd met verwijzing naar dr. F.. Zij had de keuzevrijheid om zich te wenden tot een andere arts.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten

  en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg – welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden – behoudens ten aanzien      van de vaststelling dat mogelijk ten gevolge van de ooglidcorrectie naast het        rechteroog op de rechterwang een vetbultje zichtbaar werd. Uit de overgelegde         stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat geen sprake was van een vetbultje, maar van een volumeverschil in onderhuids vet waardoor sprake was van        een lichte asymmetrie in het gezicht.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       In beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht. Klaagster beoogt met haar beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. De plastisch chirurg heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Klachtonderdeel 1: Geen afspraak meer gemaakt na keuze voor onderooglidcorrectie

4.2       Evenals het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is, zodat het beroep ten aanzien van dit klachtonderdeel wordt verworpen. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat er na het consult van 2 april 2012 al sprake was van informed consent ten aanzien van de voorgenomen uitgebreide onderooglidcorrectie. Dit werd niet anders nadat klaagster kenbaar had gemaakt dat zij toch geen voorhoofdslift wilde, aangezien de techniek voor het toepassen van de onderooglidcorrectie niet anders werd omdat werd afgezien van de voorhoofdslift. De plastisch chirurg hoefde daarom voor de operatie geen nieuwe afspraak met klaagster te maken. Klaagster heeft overigens ook niet om zo’n afspraak gevraagd. Het Centraal Tuchtcollege merkt daarbij op dat – anders dan klaagster blijkens haar beroepschrift mogelijk denkt – een midfacelift niet een andere ingreep is dan een onderooglidcorrectie, maar een andere benaming voor een uitgebreide onderooglidcorrectie. Dat er op de gezondheidsvragenlijst die voorafgaand aan de operatie bij klaagster is afgenomen “midfacelift” staat vermeld, doet aan voormeld oordeel derhalve niet af.

Klachtonderdeel 2: De onderooglidcorrectie is niet juist uitgevoerd

4.3       Klaagster voert bij haar beroep ten aanzien van dit klachtonderdeel aan dat niet de juiste operatie is uitgevoerd en dat er geen sprake was van informed consent. Uit hetgeen ten aanzien van klachtonderdeel 1 is overwogen blijkt al dat klaagster niet in dat standpunt gevolgd kan worden. Klaagster erkent in haar beroep bovendien dat de onderooglidcorrectie correct is uitgevoerd. Gelet hierop heeft de behandeling in beroep ten aanzien van dit klachtonderdeel geen ander licht op de zaak geworpen, zodat het beroep ook op dit punt wordt verworpen.  

Klachtonderdeel 3: Een fout gemaakt bij het verwijderen van het vetbultje waardoor een deuk in de wang zichtbaar is

4.4       Zoals bij de feitenvaststelling al is weergegeven was er geen sprake van een vetbultje, maar van een volumeverschil in onderhuids vet bij het jukbeen. De verwijdering van een klein deel van dat onderhuidse vet is lege artis uitgevoerd. Zoals ook al door het Regionaal Tuchtcollege is overwogen is de deuk die vervolgens in de rechterwang is ontstaan het gevolg geweest van een onvoorziene en zeldzame complicatie en is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de plastisch chirurg geen sprake.

Klachtonderdeel 4: De foto’s zijn kwijtgeraakt

4.5       Klaagster heeft geen belang bij haar beroep ten aanzien van dit klachtonderdeel, hetgeen moet leiden tot verwerping van het beroep op dit punt. De betreffende foto’s zijn immers niet relevant voor de beoordeling van de overige klachtonderdelen, terwijl bovendien tussen partijen ook geen geschil bestaat over de ernst van de zwelling.

Klachtonderdeel 5: Doorverwijzing naar een bevriende arts

4.6       Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel geldt dat de behandeling in beroep geen ander licht op de zaak heeft geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt dit oordeel integraal over.

Slotsom

4.7       Al het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van klaagster moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: T.L. de Vries, voorzitter, Y. Buruma en E.F. Lagerwerf-Vergunst, leden-juristen en R.E.F. Huijgen en W.F.A. Kolkman, leden-beroepsgenoten en

I. Diephuis-Timmer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 16 mei 2019.

Voorzitter  w.g.   Secretaris  w.g.