ECLI:NL:TGZCTG:2019:129 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.464

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:129
Datum uitspraak: 14-05-2019
Datum publicatie: 15-05-2019
Zaaknummer(s): c2018.464
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige. De vader van de zoon van klaagster is patiënt van verweerster. Er is tussen de ouders strijd om omgang en gezag. Verweerster is telefonisch benaderd door de Raad van de Kinderbescherming en in het rapport van de Raad is een passage van dit telefoongesprek opgenomen. Klaagster verwijt verweerster dat zij aan de Raad een onjuiste en voor klaagster belastende verklaring heeft afgegeven over de psychische gesteldheid van klaagster, zonder dat zij klaagster kent of heeft onderzocht en dat zij daarbij enkel is afgegaan op de verhalen van de vader. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.464 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. drs. C. van der Kolk-Heinsbroek, verbonden aan de Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klaagster – heeft op 14 mei 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. – hierna de verpleegkundige – een klacht ingediend. Bij beslissing van 23 oktober 2018, onder nummer 18/194, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft van klaagster nog nadere correspondentie ontvangen.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 18 april 2019, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door de heer E., psycholoog, en de verpleegkundige, bijgestaan door mr. Van der Kolk-Heinsbroek voornoemd.

De zaak is ter terechtzitting over en weer bepleit.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      De feiten

2.1. Klaagster, 40 jaar, is de moeder van Q.           

2.2. De vader van Q. is patiënt van verweerster. Verweerster heeft met klaagster geen behandelrelatie.

2.3. Op 12 maart 2018 is verweerster telefonisch benaderd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). In het rapport van de Raad is naar aanleiding van dit telefoongesprek, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

“(…) Bron: praktijkondersteuner mw. C., telefonisch contact, d.d. 12 maart 2018

(…)

Vader maakt zich zorgen over de opvoedsituatie bij moeder, waarin zijn zoon nu verblijft. Hij spreekt over een zeer gesloten gezinssysteem bij moeder, wat een psychisch ongezonde indruk op hem maakt. Op basis van de verhalen van vader, kan mevrouw C. hier een voorstelling van maken, waarbij zij aangeeft wel maar een kant van het verhaal te horen. Indien de verhalen van vader kloppen dan zijn de zorgen fors omtrent het risico voor de psychische ontwikkeling van zijn zoon. (…)”.       

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt – zakelijk weergegeven – in dat verweerster aan de Raad een onjuiste en voor [het CTG leest:] klaagster belastende verklaring heeft afgegeven over de psychische gesteldheid van klaagster, zonder dat zij klaagster kent of heeft onderzocht en daarbij enkel is afgegaan op de verhalen van vader.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

Ontvankelijkheid

5.1. Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien klaagster geen belanghebbende is in de zin van artikel 65 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Volgens verweerster is in de onderhavige zaak geen sprake van een concreet, eigen belang dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg. Verweerster heeft zich immers niet kwalificerend uitgelaten over klaagster. Evenmin heeft klaagster aangetoond dat zij schade heeft geleden als gevolg van de wijze waarop verweerster zich over haar heeft uitgelaten, aldus verweerster.

5.2. Het college overweegt dat naar geldend tuchtrechtelijke jurisprudentie een persoon, niet zijnde de patiënt, als rechtstreeks belanghebbende zich kan beklagen over mededelingen die door een BIG ingeschreven beroepsgenoot zijn gedaan en voor de persoon nadelige consequenties kan hebben. Daarvan is in de onderhavige zaak sprake. Hoewel klaagster geen patiënt van verweerster is, zijn over haar mededelingen gedaan aan de Raad die voor haar in het kader van de (gerechtelijke) procedure met vader over de omgang van hun kind, nadelige consequenties kan hebben. Dat op dit moment niet kan worden vastgesteld dat klaagster schade heeft geleden, maakt dit niet anders. Voldoende is dat de kans op nadelige gevolgen bestaat. Derhalve kan zij worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 65 Wet BIG en is zij ontvankelijk in haar klacht.

Beoordeling klacht

5.3. Vooropgesteld wordt dat het hier gaat om een gedraging die onder de zogenaamde tweede tuchtnorm valt (art. 47 lid 1 aanhef en onder b Wet BIG).

5.4 Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen zij aan de Raad voor de Kinderbescherming heeft meegedeeld geen verklaring van haar betreft. Volgens haar heeft zij slechts de zorgen van vader willen uiten zonder daarbij kwalificerend te zijn over klaagster.

5.5. Verweerster wordt in haar verweer gevolgd. Uit de hiervoor onder 2.3. opgenomen tekst van het telefoongesprek blijkt immers duidelijk dat verweerster enkel aan de Raad heeft meegedeeld wat vader haar heeft verteld. Zij heeft immers gezegd dat vader zich zorgen maakt over de opvoedsituatie bij moeder en dat hij spreekt over een gesloten gezinssysteem. Bovendien heeft verweerster daarbij, zoals zij terecht naar voren heeft gebracht, nadrukkelijk meegedeeld slechts één kant van het verhaal te hebben gehoord. Hieruit blijkt dat verweerster persoonlijk geen uitlatingen over klaagster heeft gedaan. De laatste zin van de telefoonnotitie waarin verweerster te kennen heeft gegeven dat indien de verhalen van vader kloppen, de zorgen fors zijn omtrent het risico voor de psychische ontwikkeling van zijn zoon, is echter minder gelukkig geformuleerd. Hoewel ook daarin slechts over de vader wordt gesproken, had verweerster zich moeten realiseren dat deze woorden - en dan met name de omschrijving dat de zorgen fors zijn - kwalificerend kunnen overkomen. Verweerster heeft dit overigens ook ter zitting erkend. Dit leidt echter niet tot gegrondverklaring van de klacht, aangezien deze enkele omstandigheid onvoldoende is om verweerster een tuchtrechtelijk verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 aanhef en onder b van de Wet BIG te maken. Dit betekent dat de klacht (in al haar onderdelen) ongegrond is en zal worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klaagster is onder aanvoering van een drietal beroepsgronden in beroep gekomen tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege waarbij haar klacht ongegrond is verklaard. Met haar beroep beoogt zij de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Klaagster concludeert – impliciet – tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2              De verpleegkundige voert hiertegen verweer en concludeert tot verwerping van

het beroep.

4.3       In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen van de verpleegkundige nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat.

4.4       In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 april 2019 is dat debat voortgezet.

4.5       De behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter; W.P.C.M. Bruinsma en L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en D.A. Polhuis en P.A.M. Storck, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 14 mei 2019.

                        Voorzitter   w.g.                     Secretaris   w.g.