ECLI:NL:TGZCTG:2019:123 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.406

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:123
Datum uitspraak: 07-05-2019
Datum publicatie: 08-05-2019
Zaaknummer(s): c2018.406
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een verzekeringsarts. Klager verwijt de verzekeringsarts dat zij 1) de rapportage in het kader van de EZWB onzorgvuldig en onjuist heeft opgesteld. Er zijn onjuiste zaken genoteerd in de FML, gebaseerd op de eigen gedachten van verweerster. Ook zijn er onjuiste conclusies getrokken die niet zijn besproken met klager. Hierdoor is er een onjuist beeld ontstaan van klagers mogelijkheden 2) dat zij niet bereid was haar beoordeling te wijzigen naar aanleiding van het telefoongesprek dat tussen hen beiden plaatsvond 3) dat zij hem ten onrechte meedeelde dat hij geen recht op een second opinion had en uiteindelijk maar in bezwaar moest gaan. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.406 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., verzekeringsarts, werkzaam te D.,

verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. drs. A.B. Schippers-Juergens, als jurist werkzaam bij UWV Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 2 mei 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna de verzekeringsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 18 september 2018, onder nummer G2018/58, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

De verzekeringsarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 16 april 2019, waar zijn verschenen klager, vergezeld door zijn echtgenote, en de verzekeringsarts, bijgestaan door mr. drs. Schippers-Juergens.

Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities die zij aan het Centraal Tuchtcollege hebben overhandigd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

            “2. Vaststaande feiten

            Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

            2.1

Verweerster is werkzaam als verzekeringsarts bij het E. (hierna: E.).

            2.2

Klager is in februari 2016 ziek gemeld voor zijn werk. Hij werkte full time als financieel medewerker. In het kader van de Ziektewet is klager meermalen gezien door verweerster en door haar sociaal medisch verpleegkundige. Verweerster zag klager zelf in juli 2016 en daarna op 6 december 2016 voor de Eerstejaars Ziektewet beoordeling (hierna: EZWB). Verweerster kwam tot de conclusie dat klager arbeidsbeperkingen had. Uit arbeidsdeskundig onderzoek nadien volgde dat klager voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht waardoor hij niet langer uitkeringsgerechtigd was. In januari 2017 kreeg klager bericht dat zijn Ziektewetuitkering in maart 2017 zou worden stopgezet. Hij ging hiertegen in bezwaar. Zijn bezwaarschrift is afgewezen. Deze beslissing werd in beroep bekrachtigd door de Rechtbank Noord-Nederland.

            3. De klacht

            De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

            3.1

Klager is van mening dat verweersters rapportage in het kader van de EZWB onzorgvuldig en op veel punten onjuist is. Zo staan er veel onjuistheden over klagers mogelijkheden in de Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML), waardoor er een veel te positief beeld is ontstaan van klagers situatie. Ook staan er allerlei zaken in die helemaal niet besproken zijn. Klager heeft hierover gebeld met verweerster, maar zij weigerde haar rapportage aan te passen. Ook heeft zij ten onrechte tegen klager gezegd dat er geen second opinion mogelijk zou zijn en hij maar in bezwaar moest gaan tegen de beslissing over zijn Ziektewetuitkering. Achteraf bleek dat klager wel degelijk gebruik had kunnen maken van een second opinion.

            3.2 De verwijten

            Klager verwijt verweerster:

1.   dat zij de rapportage onzorgvuldig en onjuist heeft opgesteld. Er zijn onjuiste zaken genoteerd in de FML, gebaseerd op de eigen gedachten van verweerster. Ook zijn er onjuiste conclusies getrokken die niet zijn besproken met klager. Hierdoor is er een onjuist beeld ontstaan van klagers mogelijkheden;

2.   dat zij niet bereid was haar beoordeling te wijzigen naar aanleiding van het telefoongesprek dat tussen hen beiden plaatsvond;

3.   dat zij hem ten onrechte meedeelde dat hij geen recht op een second opinion had en uiteindelijk maar in bezwaar moest gaan.

 4. Het verweer

            Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

            4.1

Op 6 december 2016 zag verweerster klager in het kader van de EZWB. Voorafgaand aan dit spreekuur beschikte zij over aanvullende medische informatie, opgevraagd bij klagers behandelend psycholoog. Op basis van de aanwezige voorinformatie, de anamnese en haar eigen onderzoek is verweerster gekomen tot haar beoordeling, die tot en met de beroepsprocedure bij de rechtbank in stand is gebleven.

            4.2 Eerste klachtonderdeel: onzorgvuldige en onjuiste rapportage

Verweerster herkent zich niet in het verwijt van klager. Verweerster is op zorgvuldige wijze tot haar oordeel gekomen. De door verweerster vastgestelde beperkingen zijn in grote lijnen met klager besproken tijdens het spreekuur, waarna ze in de FML zijn opgenomen. De FML is geen een-op-een vertaling van de geclaimde beperkingen; hiertussen zit een verzekeringsgeneeskundige weging. In die zin is het juist dat verweerster haar eigen gedachten heeft laten meespelen in haar beoordeling. Gezien het feit dat er bij klager sprake was van psychopathologie zonder een duidelijke fysieke component in deze, kunnen vanuit de medische problematiek geen fysieke beperkingen worden geduid. Klager heeft tijdens het spreekuur ook geen fysieke beperkingen geclaimd. Ook een urenreductie werd niet aan de orde geacht, aangezien deze niet te rechtvaardigen is bij afwezigheid van energetische tekorten die herleidbaar zijn tot een medisch objectiveerbare oorzaak. Evenmin was er sprake van een verminderde beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt wegens een medische behandeling die klager zou volgen. Als laatste waren er ook geen aanwijzingen dat het verrichten van werkzaamheden tot een verslechtering van de gezondheidstoestand bij klager zou leiden. De beperkingen die verweerster bij klager heeft aangenomen zijn gebaseerd op de diagnose, de diverse contacten met klager, de anamnese en de aanwezige voorinformatie. Hierbij geldt dat de definities zoals die in het handboek Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) zijn geformuleerd leidend zijn. De beperkingen in 1.1 tot en met 1.8 gaan over aandoeningen die pas van toepassing zijn als het dagelijks functioneren ook sterk is verminderd. Dat is bij klager niet van toepassing geacht, omdat hij kon functioneren in het huishouden, kon autorijden en in sociaal opzicht actief was.

4.3 Tweede klachtonderdeel: beoordeling niet aanpassen op basis van telefoongesprek

Verweerster zag in hetgeen klager haar telefonisch meedeelde geen aanleiding haar beoordeling aan te passen, aangezien er geen nieuwe informatie werd aangereikt die tot een andere conclusie noopte.

4.4 Derde klachtonderdeel: ten onrechte stellen dat er geen second opinion mogelijk is

Verweerster betwist dat zij gezegd zou hebben dat er geen recht zou bestaan op een second opinion. Wel heeft zij klager gewezen op de mogelijkheid bezwaar aan te tekenen tegen de beslissing van het E. als hij het hier niet mee eens zou zijn.

             5. Beoordeling van de klacht

            5.1

Het college wijst er allereerst op dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

            5.2 Eerste klachtonderdeel: onzorgvuldige en onjuiste rapportage

Dit eerste klachtonderdeel ziet toe op de totstandkoming en inhoud van de rapportage.

De totstandkoming van een deskundigenrapportage als door verweerster is uitgebracht, dient volgens vaste jurisprudentie te voldoen aan de volgende criteria:

1.   het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2.   het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3.   in het rapport wordt op een inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4.   het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5.   de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Daarbij wordt ten volle getoetst of het onderzoek door de deskundige uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen. Dit laatste betreft een marginale beoordeling.

Het college is van oordeel dat verweersters rapportage in voldoende mate de feiten, omstandigheden en de bevindingen vermeldt waarop zij berust. Ook is de onderzoeksmethode  geschikt om klagers belastbaarheid te kunnen beoordelen. Voorts geldt dat de rapportage inzichtelijk en consistent is opgesteld wat de gronden en de daaruit afgeleide conclusie betreft. De rapportage bevat eveneens een correcte vermelding van de bronnen waarop zij berust. Voorts is verweerster naar het oordeel van het college binnen de grenzen van haar deskundigheid gebleven. Gezien het voorgaande voldoet verweersters rapportage aan de eisen van vakkundigheid en zorgvuldigheid.

Wat betreft de conclusie in de rapportage, namelijk dat klager verminderde benutbare mogelijkheden voor het kunnen verrichten van arbeid heeft, geldt dat deze voldoende gedragen wordt door de inhoud van de rapportage. Dit maakt dat verweerster naar het oordeel van het college in redelijkheid tot haar conclusies heeft kunnen komen. Dat klager het oneens is met veel bevindingen, doet hier niet aan af. Het eerste klachtonderdeel is ongegrond.

5.3 Tweede klachtonderdeel: beoordeling niet aanpassen op basis van telefoongesprek

In zijn algemeenheid geldt dat van een rapporteur niet kan worden verlangd dat deze de conclusie van zijn rapportage aanpast enkel op verzoek van de onderzochte. In tegendeel: een dergelijke werkwijze zou op zeer gespannen voet staan met de vereiste objectiviteit, onafhankelijkheid en professionaliteit van de onderzoeker en diens rapportage.

Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat er in zijn situatie omstandigheden aan de orde zijn geweest die maken dat afgeweken had moeten worden van voornoemde hoofdregel. Ook overigens is dat het college niet gebleken. Bij de beoordeling van het eerste klachtonderdeel is immers reeds overwogen dat de rapportage wat betreft haar totstandkoming en conclusie voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Dit betekent dat ook het tweede klachtonderdeel ongegrond is.

5.4 Derde klachtonderdeel: ten onrechte stellen dat er geen second opinion mogelijk is

Verweerster heeft betwist dat zij tegen klager heeft gezegd dat er geen second opinion mogelijk zou zijn, wat daar verder ook van zij. Hierover verschillen de lezingen van partijen derhalve. Het college kan op basis van de beschikbare informatie niet vaststellen welke lezing de juiste is. Een en ander maakt dat ook dit laatste klachtonderdeel, reeds vanwege het voorgaande, moet worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2       De verzekeringsarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: E.J. van Sandick, voorzitter; S.M. Evers en

R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen en H.S. Boersma en J.A.W. Dekker, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 7 mei 2019.

Voorzitter  w.g.          Secretaris  w.g.