ECLI:NL:TGZCTG:2019:111 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.431

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:111
Datum uitspraak: 07-05-2019
Datum publicatie: 07-05-2019
Zaaknummer(s): c2018.431
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager was opgenomen op de gesloten afdeling van een GGZ-instelling waar verweerder als teamleider bedrijfsvoering werkzaam is. Er was geen behandelrelatie tussen klager en verweerder. Klager verwijt verweerder onder meer dat hij niet serieus werd genomen en allerlei diagnoses opgeplakt kreeg en dat verweerder niet heeft ingegrepen toen klager door een medepatiënt werd getrapt en uitgescholden. Klager is van mening dat verweerder als teamleider eindverantwoordelijk is voor de incidenten op de afdeling en voor zijn behandeling. Het Regionaal Tuchtcollege concludeert dat het handelen of nalaten van verweerder niet kan worden getoetst aan de in artikel 47, lid 1, onder a en b, van de Wet BIG neergelegde eerste en tweede tuchtnorm en verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.431 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, werkzaam te B., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. W.R. Kastelein, advocaat te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 25 juni 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. – hierna de verpleegkundige – een klacht ingediend. Bij beslissing van 11 oktober 2018, onder nummer 2018/250VP, heeft dat college klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 18 april 2019, waar zijn verschenen klager in persoon, en de verpleegkundige, in persoon en bijgestaan door mr. W.R. Kastelein.

Zowel klager als de verpleegkundige en zijn gemachtigde hebben hun standpunten nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

            “ 2.       De feiten

2.1.      Verweerder is sinds 15 april 2018 werkzaam als Teamleider Bedrijfsvoering Acute Psychiatrie Regio D. bij E. op de locatie F. te B.. Verweerder heeft een BIG-registratie als verpleegkundige.

2.2.      Klager is sinds 1 mei 2018 opgenomen in F., op de gesloten afdeling, Acute Psychiatrie. Jaren eerder verbleef klager ook enige tijd op de F..

2.3.      Er is in tijdens het verblijf van klager in 2018 geen sprake geweest van een behandelrelatie tussen klager en verweerder.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat:

·                    klager niet serieus genomen wordt omdat hij de diagnose Asperger heeft (in 2011 gesteld), klager allerlei diagnoses opgeplakt krijgt, er allerlei medicijnen op hem worden getest en hij volgestopt wordt met medicijnen en er een rechterlijke machtiging is afgegeven;

·                    verweerder als teamleider niet heeft ingegrepen toen klager door een medepatiënt werd getrapt en (racistisch) uitgescholden;

·                    klager vijf jaar geleden op de F. ook door een medepatiënt is mishandeld, met een brandblusser; klager heeft hier destijds aangifte van gedaan maar werd verder niet serieus genomen.

Klager is van mening dat verweerder als teamleider eindverantwoordelijk is voor de incidenten op de afdeling en voor zijn behandeling.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat klager niet kan worden ontvangen in zijn klacht, omdat de klacht betrekking heeft op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van Teamleider Bedrijfsvoering Acute Psychiatrie en niet op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van verpleegkundige. Verweerder is in zijn functie als Teamleider Bedrijfsvoering verantwoordelijk voor de algehele bedrijfsvoering van de instelling E., met name op het gebied van financiën en personele zaken. Verweerder is niet werkzaam als verpleegkundige, de hoedanigheid waarop zijn BIG-registratie ziet. Verweerder heeft als Teamleider Bedrijfsvoering geen behandelrelatie met klager en is in die functie ook niet verantwoordelijk voor de behandeling van klager. De verantwoordelijkheid voor de behandeling van klager ligt bij de behandelstaf. Het enkele feit dat verweerder werkzaam is als Teamleider Bedrijfsvoering maakt hem niet verantwoordelijk voor alles wat er binnen de instelling, op de afdeling, gebeurt.

Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat hem tuchtrechtelijk geen verwijt treft en dat de klacht als (kennelijk) ongegrond dient te worden afgewezen.

5.         De beoordeling

5.1.      Het college heeft allereerst de vraag te beantwoorden of klager in zijn klacht kan worden ontvangen. Het college overweegt daartoe als volgt.

5.2.      Naar het oordeel van het college ziet het door klager aan verweerder verweten handelen of nalaten niet op handelen of nalaten in de strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar dient te betrachten jegens degene met betrekking tot wiens gezondheidstoestand bijstand wordt verleend en/of ingeroepen, nu geen sprake is (geweest) van een behandelrelatie tussen klager en verweerder. Om die reden kan het handelen van verweerder niet getoetst worden aan de eerste tuchtnorm (artikel 47 lid 1 sub a Wet BIG).

5.3.      De vraag ligt dan voor of het handelen of nalaten van verweerder valt onder de tweede tuchtnorm (artikel 47 lid 1 sub a Wet BIG). Volgens vaste jurisprudentie moet in dat geval het handelen of nalaten van verweerder voldoende weerslag hebben op de individuele gezondheidszorg. Bovendien kan het college het gedrag van verweerder alleen maar toetsen als hij in zijn hoedanigheid van verpleegkundige is opgetreden.

Verweerder was tijdens de behandeling van klager uitsluitend werkzaam als Teamleider Bedrijfsvoering Acute Psychiatrie, en uit dien hoofde verantwoordelijk voor de financiën van de instelling en personele zaken. Verweerder was niet werkzaam als verpleegkundige en heeft zich bij zijn optreden als Teamleider niet begeven op het terrein waarop hij de deskundigheid bezit waarvoor hij is ingeschreven in het BIG-register (verpleegkundige). Verweerder was niet verantwoordelijk voor de behandeling van klager. De klacht heeft ook betrekking op het handelen dan wel nalaten van verweerder als Teamleider en niet als verpleegkundige. Klager meent kennelijk dat verweerder als Teamleider Bedrijfsvoering aansprakelijk kan worden gesteld voor alles wat binnen de instelling gebeurt en plaatsvindt.

Het betoog van verweerder, waarmee hij zich heeft verweerd tegen de aan hem gemaakte verwijten, gaat naar het oordeel van het college op. Het enkele feit dat verweerder als Teamleider Bedrijfsvoering werkzaam is, maakt hem niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor beweerdelijk verwijtbaar handelen of nalaten tijdens het verblijf van klager in de instelling. Dat zou in strijd komen met het vereiste in het tuchtrecht dat een BIG-geregistreerde alleen kan worden aangesproken voor handelingen waarvan hem eventueel persoonlijk een verwijt te maken valt. Dit laatste is in de onderhavige zaak niet aan de orde.

Alles overziend is het college van oordeel dat in de onderhavige zaak ook niet kan worden getoetst aan de tweede tuchtnorm.

5.3.      De conclusie luidt dat het beklaagde handelen dan wel nalaten niet ter toetsing aan het college kan worden voorgelegd. Een inhoudelijke beoordeling van de klacht zal dan ook achterwege blijven.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2       De verpleegkundige voert hiertegen verweer en betoogt primair dat klager niet in zijn beroep kan worden ontvangen. Dit omdat volgens de verpleegkundige het beroepschrift op onjuiste wijze, namelijk per e-mailbericht, is ingediend en ook inhoudelijk niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, waaronder die neergelegd in het Reglement van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, zoals dat tot 1 april 2019 luidde. Subsidiair concludeert de verpleegkundige tot verwerping van het beroep.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

4.3       Klager heeft het beroepschrift aanvankelijk per e-mailbericht ingediend. Vervolgens heeft hij – op verzoek van de secretaris van het Centraal Tuchtcollege en nog binnen de termijn voor het indienen van beroep – dit beroepschrift, nu voorzien van een handtekening, opnieuw per gewone post ingediend. Reeds hierom, kan niet worden staande gehouden dat het beroepschrift niet op juiste wijze is ingediend.

4.4       Het Centraal Tuchtcollege concludeert voorts dat klager de gronden van zijn beroep voldoende duidelijk heeft omschreven. Bovendien was het adres van klager, hoewel niet uitdrukkelijk in het beroepschrift vermeld, op grond van de stukken genoegzaam bekend. Gelet hierop, bestaat geen grond voor het oordeel dat het beroepschrift niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Klager kan in zoverre worden ontvangen in het beroep.

Ten aanzien van het beroep

4.5       Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over, met dien verstande dat waar in overweging 5.3 van de bestreden beslissing wordt verwezen naar artikel 47, lid 1, sub a van de Wet Beroepen in de individuele gezondheidszorg sprake is van een kennelijke verschrijving. Bedoeld is hier artikel 47, lid 1, sub b van deze wet (zoals dat tot 1 april 2019 luidde). Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat in deze zaak niet kan worden getoetst aan de in deze bepaling neergelegde tweede tuchtnorm.

4.6       De conclusie is dat het Regionaal Tuchtcollege klager terecht in zijn klacht niet‑ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                   verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter; W.P.C.M. Bruinsma en L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en D.A. Polhuis en P.A.M. Storck, leden-beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 7 mei 2019.

            Voorzitter   w.g.                                            Secretaris  w.g.