ECLI:NL:TGZCTG:2019:104 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.231

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:104
Datum uitspraak: 25-04-2019
Datum publicatie: 25-04-2019
Zaaknummer(s): c2018.231
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Nadat het Regionaal Tuchtcollege de klacht heeft afgewezen, formuleert klager de volgende beroepsgronden: 1. is de beoordeling door de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig en deugdelijk geweest? 2 heeft de verzekeringsarts, uitgaande van de ontvangst van de melding van een dreigende TS, adequate actie ondernomen? 3. is er sprake van schending van het (medisch) beroepsgeheim? Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat uit de verklaring van de verzekeringsarts volgt dat hij betreurt dat het gesprek met klager ongelukkig is verlopen, maar niet dat de verzekeringsarts van de gang van zaken tijdens het spreekuur een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De door de verzekeringsarts opgestelde rapportage is voorts weliswaar summier, maar kan de tuchtrechtelijke toets (net) doorstaan. Ten slotte oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat niet is gebleken dat de verzekeringsarts zijn rapport aan derden heeft verstrekt, zodat geen sprake is van schending van het medisch beroepsgeheim. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager."

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.231 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: C. te D.,

tegen

E., verzekeringsarts, werkzaam te F., verweerder in beide instanties, gemachtigde: A.B. Schippers-Juergens te Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 24 oktober 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen E. - hierna de verzekeringsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 24 april 2018, onder nummer 2017-249a heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verzekeringsarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 maart 2019, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de verzekeringsarts, bijgestaan door zijn gemachtigde. Mr. Schippers-Juergens heeft de standpunten van de verzekeringsarts toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.      De feiten

.1         Klager was sinds 24 juli 2015 ziek en kwam in aanmerking voor een uitkering op grond van de Ziektewet. Verweerder is werkzaam als verzekeringsarts bij UWV-F..

1.2              In het kader van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWB) is klager op

23 juni 2016 gezien door verweerder. UWV besliste toen dat de uitkering van klager ongewijzigd bleef, omdat hij minder dan 65% kon verdienen van het voorheen door hem verdiende salaris.

1.3              Daarna zagen klager en verweerder elkaar op het vervolgspreekuur van

15 december 2016. De uitkomst was dat verweerder klager ingaande 1 januari 2017 voldoende belastbaar achtte om weer ‘in de maatgevende arbeid te hervatten’. Klager kon zich daar niet in vinden. Het gesprek op 15 december 2016 is niet goed verlopen. In het rapport van verweerder van het gesprek staat onder meer dat klager direct erg verontwaardigd was bij binnenkomst en op hoge toon uitleg vroeg waarom hij zo snel alweer op spreekuur moest komen. Onder het kopje ‘Aanvullende onderzoeksbevindingen (fysiek/psyche/info)’ staat: ‘Psyche. Geagiteerde stemming. Verder g.b.’. Onder de probleemanalyse staat onder meer dat klager zich er niet in kon vinden en heftig protesteerde. 

2.4       Op 19 december 2016 heeft verweerder aan het rapport van 15 december 2016 toegevoegd:

‘N.B. Op 19-12-2016 wordt va benaderd door manager ZW. Die weer benaderd werd door manager WW. Die werd benaderd door’ [echtgenote van klager]’, werkcoach WW hier in’ […]’ . Mevrouw’ […] ‘weet niet wat ze moet doen. Haar man is wanhopig. Dreigt met een TS.

Beslissing vervalt.

Zie dossier. Belanghebbende heeft zich dus vele malen laten controleren in ZW en ook voor WIA. Terwijl de echtgenote hier werkt op de WW.

Dossier hoort bij verzekeringsarts eigen personeel. In I. of J..

Overdragen.’

Verweerder heeft het dossier van klager vervolgens overgedragen aan UWV-I.; weer later is het overgedragen aan UWV.J..

2.5       Na 15 december 2016 is er geen contact meer geweest tussen klager en verweerder.

2.6       Bij brief van 19 januari 2017 heeft de re-integratiebegeleider van UWW-J. klager geschreven dat de hersteldverklaring vervalt en de Ziektewetuitkering op grond hiervan gewoon blijft doorlopen.

2.7       Sinds 10 februari 2017 is een klacht van klager over verweerder aanhangig bij UWV. Die klacht was nog niet afgehandeld, toen klager de tuchtklacht tegen verweerder indiende. Toen UWV bekend werd met de tuchtklacht heeft men de behandeling van de interne klacht gestaakt. Klager heeft ook een klacht ingediend bij de Nationale Ombudsman.

3.         De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt:

1.                  dat verweerder klager onbehoorlijk heeft behandeld tijdens het spreekuur van

15 december 2016 (onprofessioneel, kleinerend en respectloos) en verweerder klager heeft gestraft voor zijn sollicitaties door hem hersteld te melden;

2.                  dat verweerder van dat spreekuur een onjuist rapport heeft opgesteld, met

diverse onwaarheden, onprofessioneel gebruik van gevoelige informatie, het ontkennen van wat er die dag is gebeurd en het beschuldigend aanvoeren van verkeerde informatie;

3.                  dat klager door het onprofessionele gedrag van verweerder is teruggevallen in

                        zijn ziektebeeld;

4.                  dat verweerder klager ten onrechte hersteld heeft gemeld en vragen heeft

                        genegeerd;

5.         dat verweerder zijn beroepsgeheim heeft geschonden;

6.                  dat verweerder meerdere valse verklaringen heeft afgelegd over een

                        lichamelijk onderzoek tijdens het spreekuur van 15 december 2016.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Volgens beide partijen is het spreekuur op 15 december 2016 niet goed verlopen. Beiden hebben echter van alle onderdelen waarover onenigheid bestaat een geheel andere lezing gegeven. Het verwijt dat verweerder klager onbehoorlijk heeft behandeld laat zich door het College moeilijk op zijn juistheid beoordelen, omdat het van het gesprek geen getuige is geweest, er ook geen ander bewijs is en het vaak de toon is die de muziek maakt. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerder in dit opzicht klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het College dus, ook als aan het woord van klager en van verweerder evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen.

5.2       Verweerder kan weliswaar bij klager de indruk hebben gewekt dat hij klager heeft willen ‘straffen’ voor zijn sollicitaties, nu verweerder naar hij zelf stelt, op de mededelingen daarover in elk geval verbaasd had gereageerd. Die verbazing staat er echter niet aan in de weg dat die sollicitaties een rol mochten spelen bij de beoordeling door verweerder van de arbeidsgeschiktheid van klager. Verweerder mocht klager ook vragen of hij, als hij bij de recente sollicitatie was aangenomen, weer was gaan werken en mocht het bevestigende antwoord van klager ook meewegen bij zijn beoordeling. Verweerder heeft gesteld dat hij op basis van deze informatie - en op basis van de door hem waargenomen grotere weerbaarheid van klager - heeft besloten tot hersteldverklaring van klager. Dit is geen tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging. Het eerste klachtonderdeel wordt daarom afgewezen. Dit geldt ook voor het vierde klachtonderdeel voor zover dat betrekking heeft op het ten onrechte hersteld melden van klager.

5.3       Dat verweerder een onjuist rapport heeft opgesteld, met diverse onwaarheden kan het College niet vaststellen, omdat het geen getuige is geweest van het gesprek en het rapport een weerslag is van het gesprek zoals verweerder het heeft ervaren. Het College gaat ervan uit dat verweerder de gevoelige informatie zoals vermeld in de aanvullende aantekening van 19 december 2016 over de psychische toestand van klager heeft vernomen van zijn manager. Of die informatie feitelijk juist was, inclusief de vermelde dreiging met een poging tot suïcide, kon verweerder toen niet weten. In het verslag staat hoe deze mededeling tot hem is gekomen (uit de derde hand, via twee managers en de echtgenote van klager). Bij het noteren van deze informatie was aan verweerder niet bekend dat klager stelt dat hij geenszins gedreigd heeft met een suïcidepoging en dat zijn echtgenote dat ook niet tegen haar manager heeft gezegd. In zoverre is het tweede klachtonderdeel dan ook ongegrond.

De aantekening ‘Belanghebbende heeft zich dus vele malen laten controleren in ZW en ook voor WIA. Terwijl echtgenote hier werkt op de WW. Dossier hoort bij verzekeringsarts eigen personeel. In I. of J..’ , is, zoals klager stelt, wel beschuldigend van toon. Verweerder stelt toen voor het eerst te hebben gehoord over de toepasselijkheid in dit geval van het beleid inzake ‘eigen personeel’, terwijl klager stelt dat dit in de organisatie eerder al bekend was. Het College ziet in deze wijze van vermelding geen tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging. Ook in dit opzicht is dus het tweede klachtonderdeel ongegrond.

Ter terechtzitting heeft het College verweerder gevraagd, onder verwijzing naar de ‘leidraad suïcidedreiging en de rol van de verzekeringsarts’, of het in de gegeven omstandigheden op zijn weg had gelegen actie te ondernemen en zo ja welke, toen hij op 19 december 2016 hoorde dat er sprake was van dreiging met suïcide. Nu echter de klachten van klager hierop niet zien, zal het College hierover geen oordeel vormen.

5.4       Klachtonderdeel 3 wordt afgewezen omdat dit een gesteld gevolg van de handelwijze van verweerder betreft en de beoordeling daarvan niet tot de taak en bevoegdheden van het College behoort.

5.5       Inzake de vraag of verweerder klager ten onrechte heeft hersteld gemeld verwijst het College naar de overweging hiervoor onder 5.2. Of verweerder tijdens het consult op 15 december 2016 geen vragen heeft beantwoord kan het College niet beoordelen, omdat het College daar niet bij is geweest. Verwezen wordt naar de motivering van de beoordeling van het eerste klachtonderdeel. Wel is duidelijk dat de vragen die klager vervolgens heeft gesteld en die als interne klacht zijn behandeld, onbeantwoord zijn gebleven. Voor de afhandeling van de interne klachtprocedures door diverse medewerkers van UWV kan verweerder echter niet tuchtrechtelijk worden aangesproken. Toen aan verweerder vragen in het kader van de klachtprocedure werden gesteld had hij niet meer de beschikking over het dossier. Al was desondanks beter geweest als verweerder wel een poging had gedaan toch nog vragen te beantwoorden, geeft de gang van zaken rond de klachtafhandeling geen aanleiding voor een tuchtrechtelijke veroordeling van klager. Hetzelfde geldt voor de procedure bij de Nationale Ombudsman. Het vierde klachtonderdeel wordt dan ook afgewezen.

5.6       Het College wijst klachtonderdeel 5 over de schending van het medisch beroepsgeheim af. Niet is aannemelijk geworden dat verweerder zijn rapport van 15/19 december 2016 of andere vertrouwelijke gegevens over klager in- of extern anders bekend heeft gemaakt dan voor het doel waarvoor deze bestemd waren. Hij stelt deze alleen elektronisch te hebben opgeslagen; verweerder heeft zelf geen gegevens verschaft in het kader van de interne klachtprocedure en de procedure bij de Nationale Ombudsman.

5.7       Verweerder betwist niet dat hij geen lichamelijk onderzoek heeft gedaan. Dat hij dat wel zou hebben gedaan staat ook niet in het rapport van het spreekuur. Onder het desbetreffende kopje is slechts iets vermeld achter ‘Psyche’. Klachtonderdeel 6 kan dus niet worden toegewezen, omdat dat er ten onrechte van uitgaat dat verweerder heeft vermeld lichamelijk onderzoek te hebben gedaan.

5.8       De conclusie is dat verweerder met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook in zijn geheel als ongegrond worden afgewezen.

3.                  Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.                              Beoordeling van het beroep

4.1       Klager is in beroep gekomen tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Klager voert in beroep aan dat hij zich niet geheel kan vinden in de weergave van zijn klachtonderdelen door het Regionaal Tuchtcollege en geeft aan dat in zijn visie in beroep de volgende klachtonderdelen nog ter beoordeling resteren:

1.  is de beoordeling door de verzekeringsarts (zowel op 15 december 2016 als daarna) voldoende zorgvuldig en deugdelijk geweest?

2.  heeft verweerder, uitgaande van de ontvangst van de melding van een dreigende TS, adequate actie ondernomen?

3.  is er sprake van schending van het (medisch) beroepsgeheim?

4.2       De verzekeringsarts heeft geen bezwaar gemaakt tegen de herformulering van de klachten in beroep, zodat het Centraal Tuchtcollege daarvan uit zal gaan. De verzekeringsarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de resterende klachten en concludeert tot verwerping van het beroep.

Klachtonderdeel 1 in beroep

4.3       Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat het volgens vaste tuchtrechtspraak bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het beroepsmatig handelen van een beroepsbeoefenaar niet gaat om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het gestelde klachtwaardig handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm was aanvaard.

Vast staat dat het gesprek op 15 december 2016 niet goed is verlopen en slechts kort heeft geduurd. De verzekeringsarts heeft ter terechtzitting in beroep verklaard dat hij achteraf tot het inzicht is gekomen dat het beter was geweest om het gesprek te beëindigen en het op een ander moment voort te zetten. Uit deze verklaring volgt weliswaar dat de verzekeringsarts betreurt dat het gesprek met klager ongelukkig is verlopen, maar niet dat de verzekeringsarts van de gang van zaken tijdens het spreekuur een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Voor de overige feiten en omstandigheden die zich tijdens het spreekuur (zouden) hebben voorgedaan, sluit het Centraal Tuchtcollege aan bij de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege spreekuur en neemt deze over.

4.4       De verzekeringsarts heeft het spreekuur van 15 december 2016 weergegeven in een rapportage. Blijkens vaste jurisprudentie van dit college dient een dergelijke rapportage aan de volgende criteria te voldoen:

1.  Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2.  Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3.  In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4.  Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5.  De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

4.5       Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat de door de verzekeringsarts opgestelde rapportage weliswaar summier is, maar dat het de tuchtrechtelijke toets (net) kan doorstaan. Hiertoe overweegt het Centraal Tuchtcollege dat de verzekeringsarts klager eerder op 23 juni 2016 heeft gezien en over dit spreekuur uitvoerig heeft gerapporteerd, en dat hij, gezien de gang van zaken tijdens de beoordeling op 15 december 2016 zoals daarover ter zitting door partijen is verklaard, kon volstaan met een summiere rapportage. Het was echter zorgvuldiger geweest indien hij zijn conclusie had gemotiveerd, met verwijzing naar de beide spreekuurcontacten (23 juni 2016 en 15 december 2016).

Klachtonderdeel 2 in beroep

4.6       In dit klachtonderdeel betwist klager dat zijn echtgenote melding heeft gedaan van een dreigende TS en dat het op de weg van de verzekeringsarts ligt om aan te tonen dat die melding wel is gedaan. Indien wordt uitgegaan van een dreigende TS, dan heeft de verzekeringsarts daarop volgens klager niet adequaat gereageerd.

4.7       Het Centraal Tuchtcollege is, anders dan klager, van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de verzekeringsarts na afloop van het spreekuur op 15 december 2016 op de hoogte is geraakt van een dreigende TS van klager. Redengevend daartoe is dat hetgeen de verzekeringsarts in dat verband heeft aangevoerd, wordt gesteund door de verklaring van K., manager UWV SMZ F., van 9 juli 2018 (bijlage 5 bij het verweerschrift in beroep) waarin het volgende te lezen is:

“Op 16 december 2016 ben ik benaderd door mijn collega L. van het M. te F.. Hij gaf mij aan dat een van zijn medewerksters (partner van de heer A.) bij hem was gekomen met het verhaal dat zij zich ernstig zorgen maakte over de situatie omtrent haar partner. Het zou gaan om een dreiging van suïcide. Dit naar aanleiding van een bezoek van de heer A. aan een van onze verzekeringsartsen, die hem hersteld verklaard had.

Ik heb contact opgenomen met de betreffende verzekeringsarts en hem voorgaande meegedeeld. Vervolgens heeft de verzekeringsarts E. de hersteldverklaring ingetrokken en het dossier overgedragen naar bijzondere zaken in I..”

Uit deze verklaring blijkt voorts dat de verzekeringsarts, nadat deze informatie hem was verstrekt, adequaat heeft gehandeld door de hersteldverklaring in te trekken en het dossier terstond voor verdere behandeling over te dragen aan de subafdeling ‘eigen personeel’ van de afdeling ‘bijzondere zaken.’ Het lag vervolgens niet meer op zijn weg om nader contact met klager te zoeken.

Klachtonderdeel 3 in beroep

4.9       Vast staat dat het rapport van het spreekuur van 15 december 2016 en de aanvulling daarop van 19 december 2016 ter beschikking is gesteld voor de behandeling van de interne klachtprocedure en de procedure bij de Nationale Ombudsman. Ter terechtzitting heeft de verzekeringsarts herhaald dat deze stukken niet door hem ter beschikking zijn gesteld. Het Centraal Tuchtcollege benadrukt dat bij de beoordeling van tuchtrechtelijk verwijtbaarheid het persoonlijk handelen of nalaten van verweerder centraal staat. Nu niet is gebleken dat het rapport en de aanvulling daarop door de arts zijn verstrekt, is het Centraal Tuchtcollege - evenals het Regionaal Tuchtcollege - van oordeel dat geen sprake is van een schending van het medisch beroepsgeheim. Het Centraal Tuchtcollege passeert bovendien op dezelfde gronden het beroep van klager op de Richtlijn Beheer gegevens vallend onder het medisch beroepsgeheim. Dat de verzekeringsarts het rapport en de aanvulling daarop onvoldoende elektronisch zou hebben beschermd en/of beveiligd, zoals klager betoogt, is niet gebleken.

4.10     Gelet op het voorgaande zal het Centraal Tuchtcollege het beroep van klager in zijn geheel verwerpen.

5.                  Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                    verwerpt het beroep. 

Deze beslissing is gegeven door: K.E. Mollema, voorzitter; R. Prakke-Nieuwenhuizen en

B.J.M. Frederiks, leden-juristen en H.S. Boersma en J.H.M. de Brouwer, leden-beroepsgenoten en M. van Esveld, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 25 april 2019.

                        Voorzitter   w.g.                                 Secretaris   w.g.