ECLI:NL:TGDKG:2019:95 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/655447 / DW RK 17/1258 verzet

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:95
Datum uitspraak: 26-02-2019
Datum publicatie: 26-07-2019
Zaaknummer(s): C/13/655447 / DW RK 17/1258 verzet
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet tegen veen oorzittersbeslissing. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 26 februari 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 12 september 2017 met zaaknummer C/13/621282 / DW RK 16/1403 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/655447 / DW RK 17/1258 (LV/FK) ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

gemachtigde [     ],

tegen:

1. [     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

gemachtigde [     ],

2. [     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagden.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 29 december 2016, heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarders. Bij brieven ingekomen op 6 en 18 januari 2017 hebben de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift ingediend.

Bij beslissing van 12 september 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 12 september 2017. Bij op 26 september 2017 ingekomen brief heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld op de openbare zitting van 15 januari 2019. Verschenen zijn de gemachtigde van klaagster en de gemachtigde van gerechtsdeurwaarder sub 1. De gemachtigde van klaagster heeft een op schrift gestelde toelichting op het verzetschrift voorgedragen en overgelegd. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 26 februari 2019.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten

De kamer verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter geen bezwaar gemaakt, zodat ook de kamer van die feiten uitgaat.

3. De oorspronkelijke klacht

In de inleidende klacht verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarders dat er zonder aankondiging bankbeslag is gelegd en dat zij door voornoemd bankbeslag onvoldoende financiële middelen had om in haar levensonderhoud te voorzien. Tevens stelt klaagster dat doordat er loonbeslag is gelegd een huurachterstand is ontstaan.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft samengevat overwogen dat uit het klaagschrift alsmede de overgelegde producties niet kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarders op enigerlei wijze direct betrokken zijn bij de gewraakte beslagleggingen. Op grond van rechtspraak van het Gerechtshof (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) is het de kamer niet toegestaan zelfstandig een andere gerechtsdeurwaarder als beklaagde aan te merken.

De stukken in het dossier geven er geen blijk van dat klaagster op enig moment haar oorspronkelijke klacht heeft herzien dan wel een nieuwe klacht heeft ingediend, waardoor de kamer geen andere (toegevoegd kandidaat-)gerechtsdeurwaarder als beklaagde mag aanmerken. De klacht dient ongegrond te worden verklaard.

4.2 De voorzitter heeft ten overvloede overwogen dat de (toegevoegd kandidaat-) gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet verplicht zijn om de ambtshandelingen, waartoe zij bevoegd zijn, te verrichten als hierom wordt verzocht. Op het moment dat de (toegevoegd kandidaat-) gerechtsdeurwaarders een opdracht tot het verrichten van een ambtshandeling ontvangen en er geen uitsluiting van bevoegdheid is, is daarmee automatisch de verplichting ontstaan tot het verrichten van de ambtshandeling. De (toegevoegd kandidaat-)gerechtsdeurwaarders hebben de opdracht gekregen om het vonnis van 26 oktober 2016 ten uitvoer te leggen. Het vonnis is aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen. Daarbij is aangezegd dat indien klaagster in gebreke zou blijven het vonnis ten uitvoer gelegd zou worden met alle middelen rechtens. Het standpunt van klaagster dat de beslagen als ‘donderslag bij heldere hemel’ kwamen lijkt dan ook onjuist. De (toegevoegd kandidaat-) gerechtsdeurwaarders waren gerechtigd op grond van het vonnis ten laste van klaagster executiemaatregelen te nemen. Dat klaagster door voornoemde beslagen minder financiële middelen over heeft om aan andere betalingsverplichtingen te voldoen komt voor rekening en risico van klaagster.

5. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster aangevoerd dat haar verzet is gericht tegen de  vermeende onjuiste aanwijzing van de kantoren van de gerechtsdeurwaarders als beklaagden en ook tegen de complexe, verwarrende afhandeling van beslagleggingen en incasso’s door de verschillende gerechtsdeurwaarders. Dat de kamer klaagster er niet op heeft gewezen dat de verkeerde gerechtsdeurwaarders in de klacht zijn genoemd, is op zijn minst ongelukkig te noemen. Temeer daar de aangeklaagde gerechtsdeurwaarders wel om een verweerschrift is verzocht. Van die verweerschriften heeft klaagster pas kennis genomen na toezending van de beslissing van 12 september 2017. In de tussentijd is door gemachtigde van klaagster twee keer naar de voortgang geïnformeerd. Op geen enkele wijze is toen of anderszins melding gemaakt van een noodzaak om de oorspronkelijke klacht te herzien.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 De kamer kan klaagster niet volgen in haar stelling dat het hier ging om een complexe, verwarrende afhandeling van beslagleggingen en incasso’s. Bij de inleidende klacht zijn twee exploten door klaagster overgelegd. Een exploot van 24 november 2016 van een beslag onder de bank in welk exploot de naam van de gerechtsdeurwaarder stond vermeld die het beslag heeft gelegd. En een exploot van 30 november 2016 onder de werkgeefster van klager met daarin eveneens de naam van de gerechtsdeurwaarder die het beslag heeft gelegd. Nu duidelijk was wie de beslagen hebben gelegd, kon daarover geen verwarring bestaan.

6.2 De stelling dat de kamer klaagster er niet op heeft gewezen dat de klacht moest worden herzien gaat voorbij aan het feit dat het de kamer niet vrij staat zelfstandig een andere gerechtsdeurwaarder als beklaagde aan te wijzen.

6.3 De kamer verenigt zich met de gronden waarop de voorzitter de klacht van klaagster heeft afgedaan. De kamer is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

6.4 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend voorzitter, mr. W.M. de Vries en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 februari 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.