ECLI:NL:TGDKG:2019:94 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/649305 / DW RK 18/315 verzet

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:94
Datum uitspraak: 26-02-2019
Datum publicatie: 26-07-2019
Zaaknummer(s): C/13/649305 / DW RK 18/315 verzet
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet tegen een beslissing van de voorzitter. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 26 februari 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 29 mei 2018 met zaaknummer C/13/629810 / DW RK 17/570 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/649305 / DW RK 18/315 (LV/FK) ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

gemachtigde [    ],

tegen:

[     ],

toegevoegd-gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 1 juni 2017, heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij brief ingekomen op 15 juni 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 29 mei 2018 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 29 mei 2018. Bij op 11 juni 2018 ingekomen brief heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld op de openbare zitting van 15 januari 2019. Verschenen zijn de gemachtigde van klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 26 februari 2019.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten

De kamer verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter geen bezwaar gemaakt, zodat ook de kamer van die feiten uitgaat.

3. De oorspronkelijke klacht

In de inleidende klacht verwijt klager de gerechtsdeurwaarder dat hij op 18 augustus 2016 een bedrag heeft doorgegeven dat klaagster moest betalen om een zitting te voorkomen. Dat bedrag is vervolgens ook betaald, echter zonder dat de zaak is ingetrokken. Hierdoor zijn extra kosten gemaakt en is beslaglegging gevolgd.

4. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft overwogen dat de gerechtsdeurwaarder het standpunt van klaagster, waaronder de stelling dat er op 18 augustus 2016 telefonisch contact is geweest met haar kantoor, uitdrukkelijk heeft betwist. Uit een e-mail van de gemachtigde van klaagster van 10 oktober 2016 lijkt wel te volgen dat overleg is gevoerd over een rechtstreekse betaling door de zorgverzekeraar van klaagster. Dat daarmee ook alle kosten zijn voldaan, zoals in die e-mail wordt verondersteld, blijkt echter nergens uit. Evenmin blijkt dat de gerechtsdeurwaarder of diens opdrachtgever de kosten heeft kwijtgescholden. Van het feit dat de zitting heeft plaatsgevonden kan de gerechtsdeurwaarder dus geen verwijt worden gemaakt. Hetzelfde geldt voor de opgelopen kosten als gevolg daarvan.

5. De gronden van het verzet

5.1 Op gronden als vermeld in het verzetschrift verzet klaagster zich tegen de afwijzing van de klacht als kennelijk ongegrond. Klaagster heeft daartoe aangevoerd dat het door de gerechtsdeurwaarder gevoerde verweer aantoonbaar niet correct is. Door een medewerker is op 18 augustus 2016 opgegeven dat een door haar te betalen bedrag van € 88,60 moest worden opgegeven aan de verzekeraar. Op 23 augustus 2016 heeft de verzekeraar van klaagster dat bedrag overgemaakt naar de rekening van de gerechtsdeurwaarder, hetgeen de verzekeraar kan bewijzen. De medewerker heeft op 18 augustus 2016 aangegeven dat hij de rechtbank zou informeren dat de zitting van 31 augustus 2016 geen doorgang behoefde te vinden. Vervolgens heeft de medewerker verzuimd dat te doen. Dat er, zoals door de gerechtsdeurwaarder gesteld, op 18 augustus 2016 in het geheel geen contact is geweest tussen de medewerker en de gemachtigde van klaagster, wordt betwist.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 De kamer overweegt dat de juistheid van het door klaagster ingenomen standpunt dat door een medewerker van de gerechtsdeurwaarder aan de gemachtigde van klaagster is doorgegeven dat de dagvaarding tegen betaling van € 88,60 zou worden ingetrokken, niet kan worden vastgesteld. Bewijs daarvoor is door klaagster niet aangedragen. Correspondentie tussen klaagster en de verzekeraar is daarvoor in ieder geval niet voldoende. In de bijlage van de dagvaarding staat immers duidelijk vermeld welk bedrag binnen welke termijn moet worden voldaan om te bereiken dat de dagvaarding zou worden ingetrokken.

6.2 De kamer verenigt zich dan ook met de gronden waarop de voorzitter de klacht van klaagster heeft afgedaan. De kamer is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren dan ook geen nieuwe gezichtspunten op. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

6.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend voorzitter, mr. W.M. de Vries en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 februari 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.