ECLI:NL:TGDKG:2019:91 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/631200 / DW RK 17/630

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:91
Datum uitspraak: 26-02-2019
Datum publicatie: 08-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/631200 / DW RK 17/630
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht met betrekking tot de tenuitvoerlegging van een vonnis door middel van het leggen van beslag op roerende zaken met bijstand van een hulpofficier van justitie. De klacht bestaande uit 16 onderdelen wordt in zijn geheel ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 26 februari 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/631200 / DW RK 17/630 (LV/FK) van:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

tegen:

[     ],

toegevoegd-gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 26 juni 2017 heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij brief, ingekomen op 13 oktober 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij brief ingekomen op 6 juni 2018 heeft klaagster gereageerd op het verweerschrift van de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft bij e-mail van 30 oktober 2018 een aanvullend verweerschrift ingediend. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 15 januari 2019. Verschenen is de gerechtsdeurwaarder. Klaagster heeft medegedeeld wegens ziekte niet ter zitting te kunnen verschijnen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 26 februari 2019.

1. Feiten en omstandigheden

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)     De gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van een op 14 maart 2017 op tegenspraak tegen klaagster gewezen vonnis.

b)     Op 21 april 2017 is het vonnis aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud daarvan te voldoen.

c)     Op 12 mei 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klaagster executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Belastingdienst.

d)     Bij exploot van 6 juni 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder het proces-verbaal van het gelegde beslag aan klaagster betekend door het exploot in de brievenbus achter te laten.

e)      Op 21 juni 2017 is de gerechtsdeurwaarder overgegaan tot het leggen van beslag op roerende zaken.

f)      Bij faxbrief van 25 juli 2017 heeft de advocaat van klaagster een klacht ingediend bij de gerechtsdeurwaarder.

g)     Bij brief van 10 augustus 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.

h)     Bij brief van 1 februari 2018 heeft de advocaat van klaagster de gerechtsdeurwaarder nog een brief verzonden in reactie op de brief van 10 augustus 2018.

i)       In het aanvullende verweer van de gerechtsdeurwaarder is aangevoerd dat die brief is beantwoord met de mededeling dat nu de inhoud van de brief feitelijk gelijk kan worden gesteld met de ingediende klacht, het praktisch zou zijn de uitkomst van de klachtprocedure af te wachten.

2. De klacht

2. Op gronden als nader in de klacht en in de reactie op het verweer van de gerechtsdeurwaarder omschreven verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarder dat zij:

1.     de politie bij de zaak heeft betrokken om de deur open te breken terwijl er maar één waarschuwing vooraf is gegeven;

2.     bezittingen in beslag heeft genomen zonder dat klaagster aanwezig was en zonder deze eerst te inventariseren, hetgeen wettelijk verplicht is;

3.     zich doelbewust heeft gericht op specifieke bezittingen, ongeacht de waarde daarvan;

4.     geweigerd heeft om het aanbod om de helft van het bedrag contant te betalen en de rest in termijnen te accepteren, omdat het “te laat” was;

5.     werkhulpmiddelen van klaagster en diens partner in beslag heeft genomen die nodig zijn voor het werk en van weinig waarde waren;

6.     intellectuele eigendommen van klaagster in beslag heeft genomen die op de inbeslaggenomen laptops stonden en waarvan klaagster geen back-up had;

7.     stress heeft veroorzaakt door de kostwinningsmiddelen van klaagster en haar partner in beslag te nemen en zodoende de kostwinning te dwarsbomen en klaagster te dwingen om het verschuldigde bedrag te voldoen;

8.     intimidatie heeft toegepast en druk heeft uitgeoefend door de laptops in beslag te nemen waarvan de marktwaarde extreem laag was en er nader objecten in huis aanwezig waren met meer waarde;

9.     de politie heeft geïnstrueerd langer dan een uur in het huis van klaagster te wachten en er gedurende die tijd twee politieauto’s voor de deur stonden waardoor de relatie met de buren en de huisbaas is verslechterd;

10. geweigerd heeft te erkennen dat klaagster en haar man geen gezamenlijke eigendommen hebben;

11. vragen heeft gesteld aan de dochter van klaagster en niet nader heeft toegelicht op grond waarvan zij genoteerd heeft dat de ‘bezittingen niet geregistreerd waren bij iemand anders’;

12. klaagster heeft geweigerd om de staat van de geconfisqueerde spullen te controleren;

13. het aanbod van klaagster heeft geweigerd om een banktransactie te accepteren waarbij het volledige bedrag zou worden overgemaakt, zodat de spullen direct geretourneerd konden worden;

14. het verschuldigde bedrag (ad € 5.999,95) tot op de laatste cent wilde hebben en toen klaagster een bedrag van € 5,00 tekort kwam heeft verzocht dat bedrag van haar dochter afhandig te maken;

15. geen gespecificeerde factuur van het te betalen bedrag heeft afgegeven;

16. de inbeslagname als een spel heeft benaderd.

Klaagster wil tot slot dat de gerechtsdeurwaarder het bedrag van € 5.999,95 aan haar terugbetaalt, om vervolgens de mogelijkheid te krijgen de vordering in termijnen te voldoen.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft zowel de klacht als de reactie op haar verweer gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal hierna op dat verweer worden ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn de gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder, kandidaat-gerechtsdeurwaarder en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding, aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van dit artikel.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.1 overweegt de kamer als volgt. Als onweersproken staat vast dat er op 14 maart 2017 een vonnis is gewezen op tegenspraak waarbij klaagster is veroordeeld tot betaling van een geldsom. Vanaf dat moment had klaagster aan het vonnis kunnen voldoen. Op verzoek van een advocaat heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis aan klaagster betekend op 21 april 2017. In zijn algemeenheid geldt dat in een exploot waarbij een vonnis wordt betekend bevel wordt gedaan om binnen twee dagen aan het vonnis te voldoen bij gebreke waarvan het vonnis ten uitvoer zal worden gelegd. Dat klaagster aanvoert niet op de hoogte te zijn van de betekening van het vonnis, omdat zij op dat moment in het buitenland verbleef, komt voor haar rekening en risico. Het is de verantwoordelijkheid van klaagster om bij haar afwezigheid ervoor te zorgen dat poststukken haar bereiken. Alles wat op dit punt verder door klaagster is aangevoerd in haar reactie op het verweer van de gerechtsdeurwaarder is niet van belang voor de beoordeling van dit klachtonderdeel. Dat de gerechtsdeurwaarder bij gebreke van enige reactie van klaagster het vonnis verder ten uitvoer heeft gelegd, is dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar.

4.3 De klachtonderdelen 2.2, 2.3, 2.5 en 2.6 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Dat de gerechtsdeurwaarder actie heeft ondernomen zonder dat klaagster daarbij aanwezig was, is niet tuchtrechtelijk laakbaar. Voor het opstellen van de lijst van inbeslaggenomen roerende zaken geldt het bepaalde in artikel 443 lid 1 van het Wetboek van burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond daarvan moet de gerechtsdeurwaarder dadelijk of uiterlijk de volgende dag overgaan tot de bijzondere aanduiding van zaken die in beslag worden genomen. De gerechtsdeurwaarder stelt een lijst te hebben gemaakt van de roerende zaken die in beslag zijn genomen. Het opschrijven van de waarde van de inbeslaggenomen roerende zaken is niet (wettelijk) vereist en die waarde kan vooraf ook niet worden bepaald. De waarde blijkt veelal eerst achteraf bij een eventuele executieverkoop. De gerechtsdeurwaarder heeft ter inbeslagneming toegang tot elke plaats en op grond daarvan ook de bevoegdheid tot het openen van laden en deuren. Schending van de privacy door het enkele betreden van de slaapkamer is daarom niet aan de orde. Dat er specifieke bezittingen in beslag zijn genomen is niet tuchtrechtelijk laakbaar. De gerechtsdeurwaarder is bevoegd om (vrijelijk) beslag te leggen op alle aanwezige vermogensobjecten, behalve op die objecten die staan genoemd in de artikelen 447 en 448 Rv. Voor het antwoord op de vraag of de inbeslaggenomen laptops kunnen worden aangemerkt als behorend tot ‘de gereedschappen van ambachtslieden en werklieden’ als bedoeld in artikel 447 Rv is de informatie op de website van de KBvG niet toereikend, nog daargelaten dat ook daar wordt gesproken over gereedschappen van ambachtslieden en werklieden. In de jurisprudentie wordt dit begrip vooralsnog restrictief uitgelegd. Het is niet aan de tuchtrechter om hieraan uitleg te geven maar aan de burgerlijke rechter. Als er al intellectuele eigendommen in beslag zijn genomen, is dat inherent aan de inbeslagname van laptops. Dat klaagster niet beschikte over een back-up van hetgeen op de laptops stond komt voor haar rekening en risico. Bovendien heeft de inbeslagname niet lang geduurd omdat de inbeslaggenomen zaken direct na betaling van het verschuldigde bedrag aan klaagster zijn teruggeven. Al hetgeen door klaagster ten aanzien van deze klachtonderdelen verder is aangevoerd is door de gerechtsdeurwaarder betwist en niet van belang voor de beslissing op deze klachtonderdelen.

4.4 De klachtonderdelen 2.4, 2.13 en 2.14 lenen zich eveneens voor een gezamenlijke beoordeling nu het de aangeboden betalingen betreft. De kamer overweegt daartoe als volgt. Een betalingsregeling is een gunst van (de opdrachtgever van) de gerechtsdeurwaarder. Klaagster kan daar geen recht op claimen. Dat de opdrachtgever alleen volledige betaling wilde accepteren, kan de gerechtsdeurwaarder niet worden tegengeworpen. Het is aan de gerechtsdeurwaarder om betaling, dan wel een betalingswijze, te accepteren welke zij onmiddellijk kan verifiëren. Het weigeren van een betaling(wijze) waarbij het geld van een buitenlandse rekening moest komen, wat daarom niet direct controleerbaar was, is niet tuchtrechtelijk laakbaar. Waarom het tuchtrechtelijk laakbaar zou zijn om een verschuldigd bedrag tot de laatste cent te innen, wordt door klaagster niet nader onderbouwd. Voor het overige heeft de gerechtsdeurwaarder dit klachtonderdeel betwist zodat op dat punt niets kan worden vastgesteld.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdelen 2.7 en 2.8 overweegt de kamer als volgt. Dat een beslaglegging stress met zich kan brengen is voorstelbaar, maar dat het de insteek was om stress bij klaagster te veroorzaken is door de gerechtsdeurwaarder betwist en niet door klaagster onderbouwd. Evenmin is de beslagactie ingezet om klaagster te intimideren. De kamer ziet geen enkele reden om te twijfelen aan de in het verweer opgenomen verklaring van de gerechtsdeurwaarder op dit punt. Bovendien is het primair aan klaagster om te voorkomen dat er beslag wordt gelegd. De gerechtsdeurwaarder heeft zich met het leggen van beslag slechts gehouden aan de op haar rustende ministerieplicht. Deze houdt in dat op het moment dat de gerechtsdeurwaarder een opdracht tot het verrichten van een ambtshandeling ontvangt hij in beginsel verplicht is aan die opdracht te voldoen. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.9 wordt het volgende overwogen. De reden dat de politie bij dit beslag aanwezig was staat in de wet. Uit art. 444 lid 2 Rv volgt onder meer dat de gerechtsdeurwaarder vergezeld dient te worden door een hulpofficier van justitie (i.c. de politie) in geval binnentreding van een woning. Bij beslag op roerende zaken is dit het geval als de gerechtsdeurwaarder niet wordt toegelaten of als er niemand thuis is. Het beslag op roerende zaken was het gevolg van het niet voldoen aan het tegen klaagster gewezen vonnis. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van art. 435 Rv vrij om beslag te leggen op verschillende vermogensobjecten van klaagster. Daarbij is het aan de gerechtsdeurwaarder om te bepalen welke roerende zaken in beslag worden genomen. Dat de politie gedurende de beslaglegging aanwezig is gebleven, is gelet op het feit dat een woning werd binnengetreden vanzelfsprekend en niet tuchtrechtelijk laakbaar. Dat de politie is verschenen met twee auto’s kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden tegengeworpen. Niet valt in te zien waarom dit tuchtrechtelijk laakbaar is.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.10 overweegt de kamer als volgt. De gerechtsdeurwaarder heeft, afgaand op de kennis die zij op dat moment bezat (welke afkomstig was van haar opdrachtgever en uit het vonnis) én de locatie waar zij zich bevond (het adres van klaagster) redenen genoeg om aan te mogen nemen dat de aanwezige roerende zaken (ook) aan klaagster toebehoorden. Mocht dit om een of andere reden anders zijn, had het op de weg klaagster gelegen om dit aan te tonen. De gerechtsdeurwaarder heeft gesteld dat dit door klaagster noch haar echtgenoot kon worden aangetoond en klaagster heeft ook geen stukken overgelegd waaruit volgt dat de eigendom op dat moment duidelijk kon worden vastgesteld. Het moment waarop er beslag wordt gelegd leent zich niet voor een uitgebreid onderzoek naar de eigendom van de aanwezige roerende zaken. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen is ook hierbij niet gebleken.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.11 overweegt de kamer dat gesteld noch gebleken is waarom het stellen van vragen aan de dochter van klaagster tuchtrechtelijk laakbaar zou zijn. Volgens de gerechtsdeurwaarder heeft klaagster desgevraagd geantwoord dat van eerdere beslagen geen sprake was. Nu klaagster niet nader uiteen heeft gezet wat zij bedoelt met een “nadere toelichting” op de aantekening van de gerechtsdeurwaarder, kan klachtwaardig handelen op dit punt niet worden vastgesteld.

4.9 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.12 overweegt de voorzitter als volgt. De gerechtsdeurwaarder heeft het standpunt van klaagster uitdrukkelijk betwist. Nu klaagster haar standpunt niet nader heeft onderbouwd kan niet worden vastgesteld wie hier het gelijk aan zijn zijde heeft. Enig klachtwaardig handelen op dit punt kan dus niet worden vastgesteld.

4.10 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.15 geldt dat voor de eerste keer in de klachtbrief een gespecificeerde factuur ter sprake is gekomen. In het verweer heeft de gerechtsdeurwaarder daarop aangevoerd dat zij ten tijde van het beslag over het openstaande bedrag telefonisch overleg heeft gevoerd met haar kantoor over de hoogte van het openstaand bedrag en na betaling door klaagster op het exploot een handgeschreven verklaring heeft geschreven en aangegeven dat het verschuldigde was voldaan. In de brief van de advocaat van 25 juli 2017 is opnieuw verzocht uitleg te geven over de hoogte van de vordering. De gerechtsdeurwaarder heeft ter zitting onweersproken gesteld dat een gespecificeerd overzicht van de opbouw van de vordering al eerder is verzocht en toegezonden. Bij het aanvullende verweer is de specificatie nogmaals overgelegd. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

4.11 In klachtonderdeel 16 heeft klaagster de zienswijze van haar echtgenoot weergegeven van “de inbeslagname is een spel” In het verweer heeft de gerechtsdeurwaarder haar zienswijze op dit klachtonderdeel gegeven. Beide zienswijzen komen niet met elkaar overeen zodat de kamer niet kan vaststellen welke zienswijze de juiste is en daaruit volgt dat niet kan worden vastgesteld of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

5. Anders dan klaagster meent, valt het buiten de bevoegdheid van de tuchtrechter – nog daargelaten of hiervoor aanleiding is – om een schadevergoeding toe te kennen, dan wel schadevergoedingsmaatregelen aan de gerechtsdeurwaarder op te leggen. Voor zover klaagster hierop een beroep doet, zal de kamer dit verzoek passeren.

6. De slotsom van dit alles is dat de klacht op alle onderdelen ongegrond dient te worden verklaard. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. W.M. de Vries en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 februari 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.