ECLI:NL:TGDKG:2019:90 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/656554 DW RK 18-570

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:90
Datum uitspraak: 23-04-2019
Datum publicatie: 26-07-2019
Zaaknummer(s): C/13/656554 DW RK 18-570
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De voorzitter heeft de juiste maatstaf toegepast bij zijn beslissing over de terugbetaling van het vakantiegeld na berisping van de gerechtsdeurwaarder door het gerechtshof.  

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 23 april 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 23 oktober 2018 met zaaknummer C/13/635440 / DW RK 17/924 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/656554 / DW RK 18/570 LvB/RH ingesteld door:

[..],

wonende te [..],

klager,

tegen:

1. [..],

en

2. [..],

gerechtsdeurwaarders te [..],

beklaagden,

gemachtigde: [..].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 12 september 2017, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 5 oktober 2017, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 23 oktober 2018 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Aan klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij e-mail, ingekomen op 31 oktober 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 12 maart 2019 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 23 april 2019.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden.

  • Op 18 oktober 2016 heeft de kamer voor gerechtsdeurwaarders in verzet uitspraak gedaan waarin de gerechtsdeurwaarders de maatregel van een boete is opgelegd.
  • Op 2 mei 2017 heeft het hof een arrest gewezen, waarin de beslissing van 18

oktober 2017 is vernietigd en het hof opnieuw rechtdoende, de gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping is opgelegd.

  • Op 13 maart 2018 heeft de kantonrechter de vordering van klager op de gerechtsdeurwaarders afgewezen.

3. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich — samengevat - er over dat de gerechtsdeurwaarders, tot op

heden, weigeren gehoor aan het arrest te geven. En dat ze de zaak moedwillig traineren. Het kost klager bergen geld om zijn eigen geld terug te krijgen van de gerechtsdeurwaarders.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde

opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Daarvan is geen sprake. Klager kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat de gerechtsdeurwaarders weigeren gehoor te geven aan het vonnis, nu niet uit door klager overgelegde uitspraken blijkt dat er een veroordeling is uitgesproken waaraan de gerechtsdeurwaarders gehouden zouden zijn. Evenmin is gebleken -bij gebrek aan nadere onderbouwing daarvan- dat klager kosten heeft moeten maken die aan de gerechtsdeurwaarders zouden zijn toe te rekenen. En ook al zou dit wel het geval zijn, is de weg naar de tuchtrechter niet de geëigende om vergoeding hiervan te vorderen, voor zover dit een aanzet daartoe was.

4.3 Uit het verweer van de gerechtsdeurwaarders volgt dat klager en de gerechtsdeurwaarders verwikkeld zijn (geweest) in een civiele procedure bij Rechtbank Den Haag. Vermoedelijk dat klager daarop doelt met zijn stelling dat de gerechtsdeurwaarders de zaak traineren. Los van het gegeven dat klager geen nadere onderbouwing van zijn stelling heeft gepresenteerd, is (ook) dit een onderwerp dat

aan de civiele rechter moet worden voorgehouden.

4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

5. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat hij het niet eens is met de beslissing van de voorzitter. Op 28 februari 2019 heeft klager gesteld dat de gerechtsdeurwaarders niet de waarheid spreken en kosten door blijven voeren. Tevens heeft klager stukken in het geding gebracht.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 De kamer overweegt als volgt. Na de uitspraak van het gerechtshof van 2 mei 2017 heeft klager bij het kantongerecht te Den Haag een zaak aanhangig gemaakt waarin hij van de gerechtsdeurwaarders het vakantiegeld over 2015 vorderde. De kantonrechter heeft op 13 maart 2018 uitspraak gedaan en bepaald dat de gerechtsdeurwaarders het vakantiegeld dat is ontvangen van het UWV niet aan klager hoeven terug te betalen, nu niet is gebleken dat klager vermogensschade heeft geleden.

6.2 Gebleken is dat de gerechtsdeurwaarders het vakantiegeld hebben verdeeld over andere gerechtsdeurwaarders die ook een vordering op klager hadden. Hoewel de gerechtsdeurwaarders zijn berispt door het hof heeft het hof niet bepaald dat het vakantiegeld over 2015 aan klager moet worden terugbetaald. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het vakantiegeld niet aan klager terug betaald hoeft worden. Vastgesteld moet worden dat de voorzitter de juiste maatstaf heeft toegepast bij de beoordeling van de inleidende klacht. Het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

6.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. D. Bode en M.J.C. van Leeuwen, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.