ECLI:NL:TGDKG:2019:89 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/655947 DW RK 18/550

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:89
Datum uitspraak: 23-04-2019
Datum publicatie: 26-07-2019
Zaaknummer(s): C/13/655947 DW RK 18/550
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet:  verschoonbare termijnoverschrijding. Bankbeslag: relatief kleine vordering, bankrekening (van bedrijf) met hoog saldo tijdelijk geblokkeerd, niet tuchtrechtelijk laakbaar.

Beslissing van 23 april 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 25 september 2018 met zaaknummer C/13/634069 / DW RK 17/825 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/655947 / DW RK 18/550 LvB/RH ingesteld door:

[..],

wonende te [..],

klager,

tegen:

[..],

gerechtsdeurwaarder te [..],

beklaagde,

gemachtigde: [..].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 15 augustus 2017, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 20 oktober 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 25 september 2018 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Aan klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij e-mail, ingekomen op 18 oktober 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 12 maart 2019 alwaar klager is verschenen. De gerechtsdeurwaarder heeft meegedeeld niet ter zitting te verschijnen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 23 april 2019.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld meer dan veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter. De kamer overweegt dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Klager heeft namelijk gesteld en aangetoond dat hij veel in het buitenland verblijft en dat hij zo snel mogelijk nadat hij was teruggekeerd en de beslissing van de voorzitter aantrof, verzet heeft ingesteld. Klager zal daarom in het verzet worden ontvangen.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden.

-        Op 17 maart 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder een dwangbevel aan klager betekend.

-        Bij e-mail van 4 juli 2017 heeft klager een klacht ingediend bij de gerechtsdeurwaarder.

-        Bij brief van 5 juli 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd op de klacht van klager door klager een uitleg te geven over het verloop van het dossier.

-        Naar aanleiding van een e-mail van 14 juli 2017 van klager heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 18 juli 2017 een kopie van de betekening van het dwangbevel en het dwangbevel aan klager toegezonden.

-        Naar aanleiding van een e-mail van 15 augustus 2017 van klager heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 17 augustus 2017 opnieuw een kopie van de betekening van het dwangbevel aan klager toegezonden.

3. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er over dat de gerechtsdeurwaarder:

a)     geen rekening heeft gehouden met de gedane betalingen van alle premies bij het CJIB;

b)     het dwangbevel niet aan klager heeft betekend;

c)     ongelooflijk hoge kosten rekent;

d)     ten onrechte beslag heeft gelegd op de bankrekening van klager;

e)     het ten onrechte gelegde beslag zou moeten opheffen;

f)      met het leggen van beslag, financiële schade heeft veroorzaakt die hij dan ook zou moeten vergoeden.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Klager heeft zijn klacht niet ingediend tegen een specifieke gerechtsdeurwaarder, maar tegen het kantoor van de gerechtsdeurwaarder, hetgeen op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet niet kan. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

De in aanhef genoemde gerechts­deur­­waarder wordt als beklaagde aangemerkt, omdat hij de beklaagde ambtshandeling, waar een deel van de klacht zich op richt, heeft uitgevoerd. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a. overweegt de voorzitter als volgt. Klager verschilt met de gerechtsdeurwaarder (en kennelijk zijn opdrachtgeefster) van inzicht over de schuldigheid van de vordering. Nu het niet op de weg ligt van de tuchtrechter op de inhoudelijke beoordeling van dit geschil in te gaan, zal klager zich met dit geschil moeten wenden tot de gewone rechter.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de voorzitter als volgt. De stelling van klager dat het dwangbevel niet aan hem is betekend kan de voorzitter niet volgen. Uit het door de gerechtsdeurwaarder overgelegde (kopie) exploot van betekening blijkt namelijk dat het dwangbevel aan het woonadres van klager is betekend. Dat betekent dat de inhoud daarvan, zoals de vermelding op welke wijze deze is betekend (‘achtergelaten in een gesloten envelop’), behoudens tegenbewijs (dat niet is geleverd) voorshands vast staat. Van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is geen sprake.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter als volgt. De enkele niet nader door klager onderbouwde stelling dat de gerechtsdeurwaarder ongelooflijk hoge kosten hanteert is onvoldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen. Klager volstaat met algemeenheden zonder nadere toelichting of onderbouwing. Gerechtsdeurwaarders zijn in het algemeen gehouden de in rekening gebrachte kosten conform de daarvoor geldende regelingen te berekenen (waaronder de Wet Incassokosten en het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders). Niet is gesteld, noch gebleken dat de gerechtsdeurwaarder buiten de beperkingen van de voornoemde regelingen zijn getreden. Van het feit dat de kosten (eventueel) zijn opgelopen kan de gerechtsdeurwaarder geen verwijt worden gemaakt.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d. overweegt de voorzitter als volgt. Indien klager het nalaat vrijwillig aan de inhoud van een aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel (i.c. het dwangbevel) te voldoen is de gerechtsdeurwaarder bevoegd om beslag leggen. Het leggen van beslag door de gerechtsdeurwaarder is niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm nu klager op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen instaat voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (dan ook) vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager, waaronder ook zijn bankrekening. Bovendien heeft de gerechtsdeurwaarder met het leggen van het bankbeslag zich aan zijn, op hem rustende, ministerieplicht gehouden. Dit houdt in dat indien hem wordt verzocht ambtshandelingen, waartoe hij bevoegd is, te verrichten, en er geen uitsluiting van bevoegdheid is, daarmee automatisch de verplichting ontstaat tot het verrichten van de ambtshandeling. Van enig tuchtrechtelijk klachtwaardig handelen is daarbij niet gebleken. Evenmin is er sprake van een ten onrechte gelegd (bank)beslag. De kosten van de executiemaatregelen, alsmede de overige kosten van het tijdelijk niet kunnen beschikken over zijn tegoeden, komen (op grond van de wet) voor rekening van klager. Klager kan zijn eigen betalingsnalatigheid niet aan de gerechtsdeurwaarder tegenwerpen.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdelen e. en f. overweegt de voorzitter als volgt. Een gerechtsdeurwaarder beslagen laten opheffen is geen bevoegdheid die de kamer toekomt. Hetzelfde geldt voor een veroordeling tot betaling van een schadevergoeding door de gerechtsdeurwaarder, nog daargelaten of hier aanleiding voor zou bestaan.

4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

5. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat hij geen dwangbevel heeft gekregen van de gerechtsdeurwaarder, waardoor hij geen mogelijkheid heeft gekregen bezwaar te maken tegen het dwangbevel. Klager stelt dat hij aan alle betalingsverplichtingen heeft voldaan en dat hij ten onrechte is aangemeld bij het CAK. Ook de melding bij het CJIB was ten onrechte. Het is zeer onbillijk om voor € 45,- beslag te leggen op een bankrekening met een saldo van € 650.000,- . Klager heeft schade geleden doordat de bankrekening was geblokkeerd.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 Aan de orde is de vraag of de voorzitter de juiste maatstaf heeft toegepast bij de beoordeling van de inleidende klacht.

De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht inderdaad de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

6.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. D. Bode en M.J.C. van Leeuwen, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.