ECLI:NL:TGDKG:2019:77 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/656526 / DW RK 18/569

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:77
Datum uitspraak: 21-05-2019
Datum publicatie: 29-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/656526 / DW RK 18/569
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De onderhavige klacht gaat over hetzelfde feitencomplex als eerdere klachten. Verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 21 mei 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 2 oktober 2018 met zaaknummer C/13/634262 DW RK 17/844 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/656526 / DW RK 18/569 ED/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [ ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier, ingekomen op 18 augustus 2017, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

Bij verweerschrift, ingekomen op 21 augustus 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 2 oktober 2018 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum , welke brief retour is ontvangen . Vervolgens is klager een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij e-mail van 16 oktober 2018. Bij brief met bijlagen , ingekomen op 30 oktober 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 9 april 2019 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 21 mei 2019.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)      De gerechtsdeurwaarder is belast geweest met een gerechtelijke ontruiming ten laste van klager die op 19 maart 2015 heeft plaatsgevonden.

b)      Met betrekking tot de ontruiming heeft klager meerdere andere klachten ingediend, waaronder de klachten die bij de kamer staan geregistreerd onder zaaknummers C/13/627893 / DW RK 17/453 en zaaknummer C/627896 / DW RK 17/454. In beide zaken heeft de voorzitter de klachten van klager bij beslissing van 15 augustus 2017 kennelijk ongegrond verklaard. Tegen deze beslissingen is door klager geen verzet ingesteld.

3. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder bij een gehaaste ontruiming zijn paspoort met stempels en overige visum technische aangelegenheden over de periode 2000-2005 heeft vernietigd. Klager heeft de gegevens van zijn paspoort nodig teneinde zijn reisbewegingen en afspraken in het buitenland te kunnen aantonen. Klager declareert zijn kosten om de gegevens uit zijn paspoort over de genoemde periode opnieuw te verkrijgen. Klager vordert de door het vernietigen van zijn paspoort geleden schade met de wettelijke handelsrente.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Ofschoon het tuchtrecht zoals vervat in de Gerechtsdeurwaarderswet het begrip ne bis in idem niet met zoveel woorden kent, geldt op grond van rechtspraak van het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ0053) ook in het tuchtrecht die regel. Bepalend voor het antwoord op de vraag of sprake is van ‘hetzelfde feit’ is of de gerechtsdeurwaarder over wie geklaagd wordt in redelijkheid heeft kunnen menen dat met de beoordeling van het tuchtrechtelijk aspect in een eerdere zaak, de tuchtrechtelijke beoordeling van het handelen is beëindigd.

4.2 De onderhavige klacht gaat over hetzelfde feitencomplex als de klachten die staan vermeld onder 1.b) van de feiten. In beide klachten verwijt klager de gerechtsdeurwaarder “dossiermaterialen” (staatsloten en bankafschriften) te hebben vernietigd bij het uitvoeren van een ontruiming. Op die klachten is beslist en tegen die beslissingen is door klager geen verzet ingesteld. De tuchtrechtelijke beoordeling over het handelen van de gerechtsdeurwaarder (de uitgevoerde ontruiming) is hiermee beëindigd. Het opnieuw indienen van een klacht (thans over een paspoort dat is vernietigd) is dan in strijd met de regel dat niet telkens over hetzelfde feitencomplex kan worden geklaagd (ne bis in idem). 

4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen.

5. De gronden van het verzet

5.1 In verzet heeft klager aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder zich beroept op stukken die niet zijn overgelegd. Klager heeft herhaaldelijk verzocht om de stukken, maar heeft deze niet ontvangen. De gerechtsdeurwaarder frustreert hiermee de procesorde.

5.2 Klager heeft verder aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder tijdens de ontruiming bepalingen uit het EHRM heeft geschonden.

5.3 Klager heeft tevens aangevoerd dat hij door de uitgevoerde ambtshandelingen van de gerechtsdeurwaarder is geschaad in zijn rechten voortvloeiend uit het EVRM en door de feitelijke vernietiging van dossiers en bescheiden ernstig in zijn persoonlijke en zakelijke belangen is geschaad.

5.4 Voorts heeft de gerechtsdeurwaarder tijdens de ontruiming overige maatschappelijke normen geschaad.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient ongegrond te worden verklaard.

6.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E. Diepraam, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. I.M. Nusselder en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 mei 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.