ECLI:NL:TGDKG:2019:70 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/658973 / DW RK 18/638

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:70
Datum uitspraak: 26-04-2019
Datum publicatie: 10-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/658973 / DW RK 18/638
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klaagster beklaagt zich er o.a. over dat zij gedagvaard is, terwijl zij alle openstaande posten heeft voldaan. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 26 april 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 4 december 2018 met zaaknummer C/13/636414 / DW RK 17/993 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/658973 / DW RK 18/638 SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

gemachtigde: [   ],

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 2 oktober 2017, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 16 oktober 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 4 december 2018 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 4 december 2018. Bij brief, ingekomen op 17 december 2018, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 maart 2019 alwaar de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klaagster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 26 april 2019.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder is sinds 6 oktober 2015 belast met een vordering van [   ] op klaagster.

-           Op 16 oktober 2015 is de met klaagster overeengekomen betalingsregeling van € 100,-- per maand aan haar bevestigd.

-           Vanaf september 2016 heeft klaagster zich regelmatig niet meer aan de betalingsregeling gehouden en heeft zij meermaals om uitstel van betaling verzocht en gekregen.

-           In januari 2017 is gebleken dat klaagster de huur sinds november 2016 niet meer heeft betaald.

-           Op 13 januari 2017 is klaagster gedagvaard te verschijnen ter zitting van de kantonrechter te Nijmegen tegen 27 januari 2017.

-           Naar aanleiding van de dagvaarding heeft klaagster zich bij de gemeente [   ] gemeld voor schuldhulpverlening. Bij brief van 16 januari 2017 heeft de gemeente bevestigd dat in overleg met [   ]betalingsafspraken zijn gemaakt en is aangegeven dat indien klaagster zich aan de afspraak houdt de dagvaarding zal worden ingetrokken.

-           Op 26 september 2017 is klaagster opnieuw gedagvaard.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat:

a)     de gerechtsdeurwaarder haar op 13 januari 2017 heeft gedagvaard, terwijl zij alle openstaande posten heeft betaald;

b)     zij onnodig kosten voor het inschakelen van een advocaat heeft moeten maken, omdat zij niet wist dat de zitting niet door zou gaan;

c)     de gerechtsdeurwaarder incassokosten blijft eisen;

d)     haar opnieuw heeft gedagvaard, maar iedere vraag die zij heeft omtrent het verschil in betalingen onbeantwoord laat;

e)     niet openstaat om een regeling te treffen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 De klacht is ingediend tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor hetgeen op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet niet kan. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 De in aanhef genoemde en aan het kantoor te Emmen verbonden gerechtsdeurwaarder wordt als beklaagde aangemerkt omdat het dossier van klaagster, naar volgens de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder, onder haar verantwoordelijkheid valt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat een gerechtsdeurwaarder, gelet op zijn ministerieplicht, verplicht is om een dagvaarding aan klaagster te betekenen indien daarom wordt verzocht. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is dan ook geen sprake.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat uit de brief van de gemeente Druten van 16 januari 2017 voldoende blijkt dat de dagvaarding zou worden ingetrokken en zij dan ook kon weten dat de zitting van 27 januari 2017 niet door zou gaan. Dat klaagster alsnog een advocaat in de arm heeft genomen, komt voor haar eigen rekening en risico.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat de door de gerechtsdeurwaarder gehanteerde incassokosten bestaan uit vaste bedragen. Niet gebleken is dat de door de gerechtsdeurwaarder in rekening gebrachte kosten niet zijn berekend conform de daarvoor geldende regelingen. Pas wanneer de kosten volledig onnodig zijn gemaakt, is er sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen, maar daarvan is in deze zaak niet gebleken.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de voorzitter dat van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn beantwoordt. Uit de overgelegde producties kan worden opgemaakt dat hij binnen een redelijke termijn op de brieven van klaagster heeft gereageerd. Indien klaagster het niet eens is met de (hoogte van de) vordering, kan zij haar verweer voeren bij de kantonrechter. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is geen sprake.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de voorzitter dat in de brief van de gemeente Druten van 16 januari 2017 is aangegeven dat indien klaagster de gemaakte afspraken niet nakomt, de dagvaarding alsnog opnieuw aangezegd zal worden en er geen nieuwe regeling meer zal worden geaccepteerd. De klacht stuit hierop af.

4.8 Nu geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen is gebleken, wordt op grond van het voorgaande beslist als volgt.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster – samengevat – aangevoerd dat er onjuistheden in de beslissing staan en dat klaagster het betreurt dat dupliek en repliek niet zijn toegepast. Anders dan de voorzitter heeft overwogen heeft klaagster haar klacht wel op de juiste manier ingediend door haar klacht te richten tot deurwaarderskantoor Janssen & Janssen. Voorts blijft klaagster bij haar standpunt dat zij onnodig kosten voor het inschakelen van een advocaat heeft moeten maken.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. L. Voetelink en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 april 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.