ECLI:NL:TGDKG:2019:67 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/653226 / DW RK 18/465

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:67
Datum uitspraak: 26-04-2019
Datum publicatie: 10-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/653226 / DW RK 18/465
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klager is van mening dat de gerechtsdeurwaarder nalatig is geweest door niet voorafgaand aan het beslag de titel van de beschikking te toetsen, omdat deze geen grond bood voor executoriaal beslag ten belope van € 85.000,-.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 26 april 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 24 juli 2018 met zaaknummer C/13/632313 / DW RK 17/717 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/653226 / DW RK 18/465 SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ], [   ],

klager,

tegen:

[   ]

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Per e-mail met klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 5 juli 2017, heeft klager een klacht ingediend tegen gerechtsdeurwaarder [   ]en het kantoor ([   ]) van beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen per e-mail op 24 juli 2017 heeft [   ] gereageerd. Bij verweerschrift, ingekomen per e-mail op 30 mei 2018, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 24 juli 2018 heeft de voorzitter beoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt moet worden en heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 24 juli 2018. Bij brief, ingekomen op 22 augustus 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 maart 2019 alwaar de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 26 april 2019.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

2.1 Klager heeft verzet ingesteld buiten de veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter. Klager heeft daartoe aangevoerd dat de beslissing van de voorzitter hem op een later moment heeft bereikt, namelijk op 14 augustus 2018. Dit had vermoedelijk te maken met het feit dat de kamer bij het versturen van de beslissing abusievelijk het land van residentie niet had opgenomen.

2.2 Nu de verzet termijn voor klager – in overleg – op 15 augustus 2018 is gaan lopen en klager vervolgens op 22 augustus 2018 verzet heeft ingesteld, kan hij in het verzet worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          Bij echtscheidingsbeschikking van 1 maart 2017 (hierna: “de beschikking”) zijn de gevolgen van de echtscheiding tussen klager en zijn ex-vrouw geregeld. Onderdeel van de beslissing inzake de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap is de vaststelling dat klager en ex-vrouw het volgende zijn overeengekomen:

“de man krijgt toebedeeld de woning aan de [   ] te Amsterdam, de levensverzekering en neemt de daarop gevestigde hypothecaire geldleningen voor zijn eigen rekening en zal aan de vrouw uiterlijk op 1 april 2017 uit hoofde van de overbedeling een bedrag voldoen van  € 85.000,- (vijfentachtig duizend euro), deze toebedeling onder voorbehoud van financiering van de woning door de man en onder voorbehoud van de beschikbaarheid van een vervangende woonruimte voor de vrouw”

-          De gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van de beschikking ten laste van klager.

-          Op 15 mei 2017 is de beschikking aan klager betekend, met gelijktijdig bevel tot betaling van € 85.093,64 binnen twee dagen.

-           Op 18 mei 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal beslag gelegd op het appartement, staande en gelegen aan de Lauriergracht 45F te Amsterdam.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder nalatig is geweest door niet voorafgaand aan het beslag de titel van de beschikking te toetsen, die geen grond biedt voor executoriaal beslag ten belope van € 85.000,-, waardoor hij een patstelling heeft gecreëerd.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 De klacht is ingediend tegen gerechtsdeurwaarder [   ]van gerechtsdeurwaarderskantoor [   ]. Gerechtsdeurwaarder [   ] blijkt echter niet bij dit kantoor te werken. Klager heeft in nadere correspondentie aangegeven niet te weten tegen wie hij de klacht moet richten. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 In het verweerschrift van gerechtsdeurwaarder [   ] heeft hij gemeld een beschikking aan klager te hebben betekend met gelijktijdig bevel om aan de veroordeling in de beschikking te voldoen. Ook heeft [   ] een gelegd beslag aan klager betekend. [   ] heeft echter niet het beslag gelegd waar de klacht van klager zich op richt. Nu gerechtsdeurwaarder [   ] van gerechtsdeurwaarderskantoor [   ] in zijn verweerschrift heeft gemeld het beslag te hebben gelegd wordt hij als beklaagde aangemerkt. In de aanhef van de beslissing is hiermee al rekening gehouden. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 De voorzitter stelt voorop dat de gerechtsdeurwaarder ingevolge het bepaalde in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet te allen tijde verplicht is in het gehele arrondissement waarin zijn plaats van vestiging is gelegen, de ambtshandelingen te verrichten waartoe hij bevoegd is wanneer hierom wordt verzocht. Deze ministerieplicht neemt niet weg dat de gerechtsdeurwaarder een eigen verantwoordelijk heeft om bij een opdracht tot het leggen van executoriaal beslag marginaal te toetsen of de desbetreffende titel voldoende grond biedt voor het te leggen beslag (Hof 15 januari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:CA3534).

4.3 In dit geval heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd op grond van de beschikking. De gerechtsdeurwaarder stelt dat de opdrachtgever op basis van de beschikking een vordering op klager heeft uit hoofde van overbedeling bij een echtscheiding van € 85.000,-. Klager heeft aangevoerd dat de beschikking gelezen moet worden als een verrekening tussen klager en zijn ex-vrouw, waar meerdere posten onderdeel van uitmaken. In dat licht bezien heeft de ex-vrouw niet een vordering van € 85.000,- op klager, maar van € 68.000,-. Voorts heeft de klager gesteld dat de verdeling, zoals neergelegd in de beschikking, niet door de notaris gerealiseerd kan worden omdat de opdrachtgever in strijd met de echtscheidingsbeschikking weigert de woning te leveren aan klager. Dit terwijl het geld ten behoeve van opdrachtgever klaar staat op de derdenrekening van de notaris, zodat het direct uitgekeerd wordt wanneer opdrachtgever gehoor geeft aan de echtscheidingsbeschikking. Klager concludeert dat de gerechtsdeurwaarder onder deze omstandigheden, na toetsing van de desbetreffende titel tot de conclusie had moeten komen dat het beslag onrechtmatig is en hier geen gehoor aan had moeten geven.

4.4 De rechtmatigheid van het gelegde beslag staat niet ter beoordeling van de tuchtrechter. Hiervoor kan klager terecht bij de civiele rechter. Uit een uitspraak van het Hof van 13 april 2006 (ECLI:NL:GHAMS:2006:AW2108) volgt dat de rechtmatigheid van het gelegde beslag slechts in zoverre een rol speelt in de tuchtrechtprocedure, dat een evident onrechtmatig gelegd beslag tot het oordeel kan leiden dat het handelen van de gerechtsdeurwaarder de normen van het tuchtrecht heeft overschreden. De vraag is dus of de gerechtsdeurwaarder bij een marginale toetsing van de titel, verkregen uit de beschikking, tot de conclusie had moeten komen dat deze niet voldoende grond biedt voor executoriaal beslag. De voorzitter overweegt dat de vordering van € 85.000,- blijkt uit de beschikking. De argumenten die klager hiertegen heeft aangevoerd met betrekking tot het geld dat op de derdenrekening van de notaris staat, de posten die verrekend dienen te worden en de stelling dat de vrouw mede eigenaar is van de woning, vallen niet binnen de verplichting van de deurwaarder tot marginale toetsing. Klager kan hiervoor terecht bij de executierechter. De voorzitter overweegt dat de conclusie van de gerechtsdeurwaarder, na marginale toetsing, dat de titel voldoende grond biedt voor het leggen van executoriaal beslag, geen blijk geeft van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

4.5 Nu geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is gebleken, wordt op grond van het voorgaande beslist als volgt.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager – samengevat – aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder niet adequaat heeft gereageerd op de informatie van klager en de notaris, aangaande het vexatoir karakter van het beslag. De gerechtsdeurwaarder had zeer eenvoudig kunnen en moeten weten dat het beslag evident onrechtmatig was. Voorts beklaagt klager zich over de enorm lange behandeltermijn door de kamer.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt.

7.2 Voorts merkt de kamer op dat zij niet is ingericht om te beoordelen over haar eigen functioneren, nog daargelaten of daar in dit geval aanleiding voor zou bestaan.

7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. L. Voetelink en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 april 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.