ECLI:NL:TGDKG:2019:64 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/632154 / DW RK 17/697

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:64
Datum uitspraak: 12-03-2019
Datum publicatie: 10-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/632154 / DW RK 17/697
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht ongegrond. Klaagster beklaagt zich er over dat de gerechtsdeurwaarder een passieve houding had aangenomen, zelfs nadat klaagster hem had voorzien van allerlei belangrijke informatie. En dat de gerechtsdeurwaarder niet zorgvuldig heeft beoordeeld of de omvang van de vordering juist was.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 12 maart 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/632154 / DW RK 17/697 ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 11 juli 2017, heeft klaagster een klacht ingediend tegen gerechtsdeurwaarder [   ] , alsmede het kantoor van beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 27 juli 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 29 januari 2019 alwaar klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 12 maart 2019.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-      De gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van een beschikking van het Hof van 28 augustus 2012 ten laste van klaagster.

-      Op 11 augustus 2016 heeft klaagster per e-mail aan de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat er verschil van mening bestaat over de uitleg van de beschikking. Daarnaast heeft klaagster om de berekening verzocht die ten grondslag aan de vordering ligt.

-      Per e-mail van 16 augustus 2016 heeft klaagster de inhoud van een telefoongesprek met de gerechtsdeurwaarder bevestigd, waarin de gerechtsdeurwaarder zou hebben toegezegd niet tot executie over te gaan voordat er een inhoudelijke reactie is gekomen op de e-mail van klaagster van 11 augustus 2016. Klaagster heeft er ook kennis van genomen dat de gerechtsdeurwaarder haar e-mail van 11 augustus 2016 heeft doorgestuurd naar zijn opdrachtgever(s).

-      Op 16 augustus 2016 heeft de advocaat (van de zonen van klaagster) om de correspondentie over het laten vervaardigen van een draagkrachtberekening verzocht van klaagster. Per e-mail van 25 augustus 2016 heeft klaagster daarop gereageerd.

-      Per e-mail van 27 september 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder een telefoongesprek van 26 september 2016 aan klaagster bevestigd. Hierin heeft de gerechtsdeurwaarder gesteld dat uit de beschikking van 28 augustus 2012 blijkt dat alimentatie is verschuldigd tot de leeftijd van 25 jaar, tenzij de kinderen eerder stoppen met studeren en inkomsten uit arbeid genieten, hetgeen niet het geval is  Voorts heeft de gerechtsdeurwaarder een specificatie van de openstaande vordering opgenomen in zijn e-mail.

-      Bij brief van 27 september 2016 aan de gerechtsdeurwaarder heeft klaagster een telefoongesprek van 26 september 2016 bevestigd met (een medewerker van het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder. Klaagster maakt hierin bezwaar tegen een schrijven van de gerechtsdeurwaarder, omdat zij dit ziet als een schending van de eerder gemaakte afspraak dat er niet tot executie zou worden overgegaan alvorens er op haar mail is gereageerd. Daarnaast stelt klaagster dat de gerechtsdeurwaarder de vordering niet heeft nagerekend, maar handelt op basis van informatie van opdrachtgever [   ] en dat de looptijd duidelijk moet zijn om de vordering te berekenen.

-      Op 11 oktober 2016 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder per e-mail verzocht om een onderbouwing van de vordering.

-      Op 12 oktober 2016 heeft (een medewerker van het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder hierop gereageerd en aangegeven dat de vordering zijn grondslag vindt in de bij klaagster bekende beschikking, hetgeen nadere onderbouwing onnodig maakt.

-      Op dezelfde dag heeft klaagster daarop gereageerd met de mededeling dat de grondslag duidelijk is, maar dat de gevorderde bedragen niet in de beschikking staan vermeld. Klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder om een berekening van de bedragen verzocht.

-      Op 14 oktober 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder derdenbeslag gelegd onder [   ] ten laste van klaagster.

-      Op 4 november 2016 heeft klaagster een zaak aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter tegen opdrachtgever [   ].

-      Op 14 november 2016 is de tenuitvoerlegging van het beslag opgeschort.

-      Op 5 december 2016 is ter zitting een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen die in een proces-verbaal is vastgelegd.

-      Op 21 januari 2017 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder per e-mail verzocht om de berekening van de gehanteerde beslagvrije voet.

-      Bij e-mail van 30 januari 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder aangegeven dat, indien er wijzigingen in de woonlasten van klaagster zijn ontstaan, zij hiervan bewijsstukken dient over te leggen zodat de beslagvrije voet opnieuw kan worden berekend.

-      Op 10 februari 2017 is het derdenbeslag hervat. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd op de woning van klaagster.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a)     niet zorgvuldig heeft beoordeeld of de omvang van de vordering juist is;

b)     is overgegaan tot executie, zonder dat klaagster eerst een telefonische reactie (van hem) heeft ontvangen, zoals toegezegd in een telefoongesprek van 16 augustus 2016;

c)     is overgegaan tot tenuitvoerlegging van de vordering, omdat de opdrachtgever heeft gezegd dat er sprake zou zijn van een substantiële vordering;

d)     geen duidelijke berekening heeft gestuurd van de beslagvrije voet;

e)     onrechtmatig beslag heeft gelegd, omdat hij daarbij geen rekening heeft gehouden met het proces-verbaal van de zitting op 5 december 2016.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 De klacht is gericht tegen de heer [   ], toegevoegd gerechtsdeurwaarder bij LAVG te Drachten en tegen gerechtsdeurwaarderskantoor LAVG te Groningen. In de periode waarin het gestelde klachtwaardige handelen zich heeft afgespeeld was de heer [   ] niet werkzaam voor gerechtsdeurwaarderskantoor LAVG. In het verweerschrift heeft [   ](de gerechtsdeurwaarder) gesteld dat de betrokkenheid van de heer [   ] in onderhavige zaak zich heeft beperkt tot het betekenen van een derdenbeslag. De gerechtsdeurwaarder heeft gesteld eindverantwoordelijke te zijn voor het dossier van klaagster bij LAVG te Groningen. Nu de klacht van klaagster zich niet op de feitelijke handeling van het betekenen van het beslag, maar op de inhoudelijke behandeling van het dossier van klaagster bij LAVG Groningen richt, wordt de heer [   ]als beklaagde aangemerkt. In de aanhef van de beslissing is hiermee al rekening gehouden. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a. overweegt de kamer als volgt.

De gerechtsdeurwaarder betwist de stelling van klaagster en stelt voldoende zorgvuldigheid te hebben betracht bij het beoordelen van de omvang van de schuld. Daartoe heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat gerechtsdeurwaarders bij alimentatiezaken altijd afhankelijk zijn van de informatie die partijen verstrekken daaromtrent. Daar komt nog bij dat betreffende partijen nog altijd in een bodemprocedure verwikkeld zijn omtrent de verplichtingen van klaagster.

4.3 In een beslissing van 27 februari 2018 (ECLI:NL:TGDKG:2018:46) heeft de kamer overwogen dat de gerechtsdeurwaarder bij executies aangaande alimentatiezaken – meer dan in andere gevallen – is aangewezen op de opgave van zijn opdrachtgever ten aanzien van de hoogte van het verschuldigde. De gerechtsdeurwaarder moet bezwaren van klaagster wel serieus nemen en bespreken met zijn opdrachtgever. Met het doorgeleiden van de correspondentie van klaagster naar zijn opdrachtgever heeft de gerechtsdeurwaarder hier in voldoende mate aan voldaan. De gerechtsdeurwaarder mag uitgaan van de juistheid van de informatie, zoals aangeleverd door de advocaat van de opdrachtgever. Dit geldt temeer nu uit een brief van klaagster van 25 augustus 2016 kan worden opgemaakt dat de advocaat van de opdrachtgever de vordering heeft laten berekenen door een accountant. De kamer overweegt dat voor zover klaagster de hoogte van de berekende vordering betwist, een procedure bij de civiele rechter de geëigende weg is. Het ligt niet op de weg van de tuchtrechter op de inhoudelijke beoordeling van dit geschil in te gaan. Voor zover klaagster in onderhavige procedure stelt dat de gerechtsdeurwaarder bij het maken, dan wel aannemen van de berekening onzorgvuldig heeft gehandeld, ligt het op haar weg om aannemelijk te maken dat een berekening op basis van de beschikking van het Hof evident niet tot een gevorderd saldo van € 35.618,34 heeft kunnen leiden. Dit heeft klaagster in het klachtschrift echter niet gedaan.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de kamer als volgt. Klaagster heeft een e-mail van 16 augustus 2016 overgelegd waarin zij refereert aan een telefoongesprek van dezelfde datum. Klaagster heeft het hier over een bevestiging van de gerechtsdeurwaarder dat hij niet tot executie over zal gaan alvorens klaagster een inhoudelijk reactie te hebben gegeven op haar e‑mail van 11 augustus 2016. In haar brief van 27 september 2016 haalt klaagster een telefoongesprek met de gerechtsdeurwaarder aan van 26 september 2016 waarin voornoemde toezegging andermaal zou zijn besproken. De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn verweerschrift gesteld klaagster niet te kunnen volgen in de stelling dat er telefonisch zou zijn medegedeeld dat er niet tot executie overgegaan zou worden voordat zij een reactie zou hebben ontvangen. Nu klaagster, tegenover de betwisting van de gerechtsdeurwaarder, haar stelling (ter zitting) niet nader heeft onderbouwd kan niet worden vastgesteld wie hier het gelijk aan zijn zijde heeft. Enig klachtwaardig handelen kan op dit punt niet worden vastgesteld, dus wordt de klacht om die reden ongegrond verklaard.

4.5 Ten overvloede overweegt de kamer als volgt. In de genoemde e-mail van 11 augustus 2016 stelt klaagster onder meer dat in de beschikking staat dat vanaf het moment dat de echtelijke woning wordt overgedragen, een nieuwe draagkrachtberekening gemaakt dient te worden. In verband daarmee zouden er nog gegevens over het inkomen van de ex-echtgenoot van klaagster moeten worden aangeleverd. De e-mail wordt afgesloten met het verzoek van klaagster om de berekening die ten grondslag van de vordering zou liggen. De gerechtsdeurwaarder heeft per e-mail van 27 september 2016 gereageerd, waardoor deze e-mail tevens kan worden gezien als een (aanvullende) reactie op de e-mail van 11 augustus 2016 van klaagster. De gerechtsdeurwaarder heeft in deze e-mail toegelicht dat tot de leeftijd van 25 jaar alimentatie is verschuldigd en medegedeeld dat het openstaande saldo op dat moment € 35.618,34 bedraagt. De gerechtsdeurwaarder heeft daarmee niet volledig inhoudelijk gereageerd op de e-mail van 11 augustus 2016, maar daarvan was bij e-mail van 16 augustus 2016 van [   ] al duidelijk dat de inhoudelijke reactie van de kant van [   ] zou komen en niet van de gerechtsdeurwaarder. Gelet op de inhoud van de e-mail van 27 september 2016 van de gerechtsdeurwaarder is de kamer van oordeel dat de klaagster hiermee voldoende aanknopingspunten werden aangereikt om de vordering te herleiden naar de uitkomst van de beschikking. Voor zover klaagster met dit klachtonderdeel heeft bedoeld dat de gerechtsdeurwaarder onbevoegd beslag heeft gelegd, kan klaagster in haar stelling niet worden gevolgd. De bevoegdheid om de beschikking ten uitvoer te leggen ontleent de gerechtsdeurwaarder aan artikel 430 jo. 434 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hetgeen al dan niet besproken is in telefoongesprekken laat deze bevoegdheid onverlet.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel c. overweegt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder heeft gesteld klaagster niet te kunnen volgen met betrekking tot dit klachtonderdeel. De kamer volgt de gerechtsdeurwaarder in de stelling dat ook wanneer een verschuldigd bedrag niet substantieel is, het de eisende partij vrij staat om een beschikking ten uitvoer te leggen. Niet is gebleken van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel d. stelt de kamer voorop dat de hoogte van de gehanteerde beslagvrije voet niet ter beoordeling staat van deze kamer. Hiervoor kan klaagster terecht bij de civiele rechter. Klaagster heeft aangevoerd op 21 januari 2017 – naar aanleiding van een door de gerechtsdeurwaarder op 12 januari 2017 verstuurde brief – te hebben verzocht om de berekening van de beslagvrije voet, aangezien haar hypotheeklasten hoger zouden zijn dan de opnieuw berekende beslagvrije voet. Op 30 januari 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder per e-mail gereageerd dat, indien de woonlasten van klaagster zijn gewijzigd, klaagster bewijsstukken kan overleggen, waarna de beslagvrije voet opnieuw berekend kan worden. Hoewel klaagster op 30 januari 2017 nogmaals heeft verzocht om een berekening (aangezien zij deze nooit eerder zou hebben ontvangen) heeft de gerechtsdeurwaarder hier geen actie op ondernomen. Ter zitting heeft de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat de hoogte van de beslagvrije voet weliswaar aan klaagster is medegedeeld, maar niet hoe deze is berekend.

4.8 Hoewel de gerechtsdeurwaarder antwoord had moeten geven op hóe de beslagvrije voet is berekend, kan hem onder de gegeven omstandigheden geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het beslag heeft namelijk niet tot enig nadeel geleid voor klaagster, nu de werkgever van klaagster heeft geweigerd mee te werken aan het beslag.

4.9 Ten aanzien van klachtonderdeel e. overweegt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder stelt dat hij op 10 februari 2017 het loonbeslag ten laste van klaagster heeft hervat en tevens beslag op de woning van klaagster heeft gelegd, omdat klaagster zich volgens de opdrachtgever niet aan de afspraken heeft gehouden.

Klaagster stelt dat de beslaglegging onrechtmatig was, omdat de gerechtsdeurwaarder geen rekening zou hebben gehouden met het proces-verbaal van de zitting op 5 december 2016.

4.10 Afgaand op de mededeling van diens opdrachtgever, het beschikken over een executoriale titel, het niet hebben ontvangen van betalingen dienaangaande en de bevoegdheid als benoemd in overweging 4.5, heeft de gerechtsdeurwaarder beslag mogen leggen. Het leggen van beslag door de gerechtsdeurwaarder is niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm nu klaagster op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met haar hele vermogen instaat voor de vordering. Als klaagster het hier niet mee eens is geeft artikel 438 Rv een algemene regeling met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel. Op grond van deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie te worden voorgelegd aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht is daarvoor niet de geëigende weg.

Daarnaast heeft klaagster op geen enkele wijze geconcretiseerd waarom (de inhoud van) het proces-verbaal zou moeten prevaleren boven de bevoegdheid die de gerechtsdeurwaarder ontleent aan de wet.

4.11 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E. Diepraam, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. W.M. de Vries en M.F.A. Driesenaar, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.