ECLI:NL:TGDKG:2019:63 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/624954 DW RK 17/231

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:63
Datum uitspraak: 12-03-2019
Datum publicatie: 10-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/624954 DW RK 17/231
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht ongegrond. Klaagster stelt dat er sprake is van een onverschuldigde vordering. Het door de gerechtsdeurwaarder gelegde beslag zou om die reden ten onrechte zijn gelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 12 maart 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/624954 DW RK 17/231 ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

tegen:

mr. [   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [   ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij e-mailbericht, ingekomen op 2 maart 2017, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Klaagster heeft haar klacht aangevuld bij e-mails van 17 en 21 maart 2017. Bij verweerschrift, ingekomen 21 april 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 29 januari 2019 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klaagster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 12 maart 2019.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-      Bij vonnis van 10 december 2014 van de kantonrechter te Almere is klaagster veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

-      Bij exploot van 19 februari 2015 is het vonnis van 10 december 2014 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-      Op 6 september 2016 is beslag gelegd onder het UWV ten laste van klaagster.

-      Bij brief van 30 september 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder verzocht om bewijsstukken teneinde de beslagvrije voet te kunnen herberekenen. Verder is in de brief een overzicht van de verschuldigde bedragen gegeven.

-      Bij brief van 9 maart 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag roerende zaken aangekondigd tegen 21 maart 2017.

-      Bij brief van 19 april 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder een overzicht van de verschuldigde bedragen aan klaagster gegeven.

-      Bij beschikking van 8 augustus 2017 is een klacht van klaagster tegen (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder door de voorzitter van deze kamer kennelijk ongegrond verklaard (zaaknummer C/13/615490 DW RK 16/1025). Hiertegen heeft klaagster bij brief, ingekomen op 10 augustus 2017, verzet ingediend.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich er - naar de kamer begrijpt - samengevat over dat:

a)     de gerechtsdeurwaarder haar een onverschuldigde betaling heeft aangeboden van een onbekend bedrag, dat voortvloeit uit een onrechtmatig tot stand gekomen verstekvonnis van 13 januari 2016;

b)     de gerechtsdeurwaarder sedert 6 september 2016 beslagfraude pleegt;

c)     de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 1 maart 2017 heeft gedreigd met beslag op roerende zaken als gevolg van de onrechtmatig verschuldigde betaling en daarmee oneigenlijke druk uitoefent;

d)     de gerechtsdeurwaarder onrechtmatig heeft verzocht om een betalingsregeling voor een onverschuldigde betaling;

e)     de gerechtsdeurwaarder zelf een derdenverklaring uit naam van het UWV heeft ingevuld, waarbij valse gegevens zijn gebruikt en waarbij geen rechtsgeldige berekening van de beslagvrije voet aan haar is uitgereikt;

f)      de gerechtsdeurwaarder de beslagfraude niet binnen de wettelijke termijn in het digitaal beslagregister heeft aangemeld.

g)     de gerechtsdeurwaarder alle berichtgeving inzake de onrechtmatige beslaglegging sedert 6 september 2016 aantoonbaar heeft vervalst waarvan hij schriftelijk heeft erkend dat hij onrechtmatig heeft gehandeld.

h)     de aankondigingsbrief van 9 maart 2017, te weten de aankondiging beslag op roerende zaken, in strijd is met de artikelen 439 lid 1, 440 lid 1 sub a en b en 430 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv);

i)      de gerechtsdeurwaarder niet is verschenen op de aangekondigde datum en tijd dat beslag op roerende zaken zou worden gelegd en dat tevens het beslagexploot ontbreekt;

j)      zij de gerechtsdeurwaarder heeft gedagvaard in een executiegeschil over voorafgaande voornoemde feiten per 15 december 2015, maar dat hij niet is verschenen en de kantonrechter op 13 januari 2016 verstekvonnis heeft gewezen.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 De klacht is ingediend tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor hetgeen op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet niet kan. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 Nu de in aanhef van deze beslissing vermelde gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat het dossier van klaagster onder zijn verantwoordelijkheid valt, wordt hij als beklaagde aangemerkt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a. stelt de gerechtsdeurwaarder in zijn verweerschrift niet bekend te zijn met een verstekvonnis van 13 januari 2016. De gerechtsdeurwaarder stelt zich op het standpunt dat de zaak die klaagster aanhaalt ziet op een vonnis van 10 december 2014, welk vonnis overigens geen verstekvonnis betreft. De kamer ziet geen aanleiding om aan het standpunt van de gerechtsdeurwaarder te twijfelen. De stelling van klaagster dat de gerechtsdeurwaarder een bedrag vordert dat voortvloeit uit een verstekvonnis van

13 januari 2016 is niet met stukken onderbouwd en derhalve onvoldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b. stelt de kamer vast dat deze klacht reeds in een eerdere procedure (zoals in deze beslissing vermeld onder de feiten) aan de orde is gesteld. Klaagster kan deze klacht daarom niet opnieuw aan de kamer voorleggen. De klacht is dan ook niet-ontvankelijk.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c. overweegt de kamer allereerst dat de gerechtsdeurwaarder verplicht is om de ambtshandelingen, waartoe hij bevoegd is, te verrichten als hierom wordt verzocht. Op het moment dat de gerechtsdeurwaarder een opdracht tot het verrichten van een ambtshandeling ontvangt en er geen uitsluiting van bevoegdheid is, is daarmee automatisch de verplichting ontstaan tot het verrichten van de ambtshandeling. Dat de gerechtsdeurwaarder de mogelijkheid onderzoekt om beslag op de inboedel van klaagster te leggen behoeft geen uitoefening van oneigenlijke druk op te leveren. Daarvan is naar het oordeel in dit geval ook geen sprake.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d. stelt de gerechtsdeurwaarder in het verweerschrift dat hij zijn debiteuren doorgaans aanbiedt de betreffende vordering middels een betalingsregeling te voldoen. Dat is niet tuchtrechtelijk laakbaar. De stelling van klaagster dat sprake zou zijn van een onverschuldigde vordering is niet onderbouwd dan wel aannemelijk gemaakt.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdelen e. en f. stelt de kamer vast dat deze klacht eveneens reeds in een eerdere procedure (zoals in deze beslissing vermeld onder de feiten) aan de orde is gesteld. Klaagster kan deze klacht daarom niet opnieuw aan de kamer voorleggen. De klacht is dan ook niet-ontvankelijk.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel g. heeft klaagster niet met stukken onderbouwd dat de gerechtsdeurwaarder alle berichtgeving inzake de beslaglegging aantoonbaar zou hebben vervalst. De gerechtsdeurwaarder ontkent deze stelling ook uitdrukkelijk in zijn verweerschrift. De stelling van klaagster dat de gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat hij onrechtmatig heeft gehandeld wordt eveneens uitdrukkelijk door de gerechtsdeurwaarder ontkend en niet nader door klaagster met stukken onderbouwd. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen kan op dit punt dan ook niet worden vastgesteld.

4.9 Ten aanzien van klachtonderdeel h. stelt de kamer vast dat het vonnis van

10 december 2014 bij exploot van 19 februari 2015 aan klaagster is betekend, met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen. De gerechtsdeurwaarder heeft de aankondigingsbrief beslag roerende zaken van 9 maart 2017 dan ook niet in strijd met artikelen 440 lid 3 en 439 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aan klaagster verzonden. Verder is nog geen beslag op roerende zaken gelegd, zodat er geen sprake kan zijn van een overtreding van artikel 440 lid 1 Rv. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

4.10 Ten aanzien van klachtonderdeel i. heeft de gerechtsdeurwaarder erkend niet te zijn verschenen op het adres van klaagster op de dag dat hij heeft aangekondigd beslag op de roerende zaken van klaagster te leggen, te weten 21 maart 2017. De reden om de geplande beslaglegging te verplaatsen was omdat de gerechtsdeurwaarder de onderhavige klachtenprocedure bij de kamer wenste af te wachten. In aanvulling daarop heeft de gerechtsdeurwaarder ter zitting aangevoerd dat hij klaagster wel heeft willen laten weten dat er niemand zou verschijnen die dag. De instructie om klaagster op de hoogte te stellen heeft de gerechtsdeurwaarder dan ook uitgezet naar zijn medewerkers. Achteraf is gebleken dat de medewerkers aan wie de instructie is uitgezet, van elkaar in de veronderstelling waren dat de boodschap al was doorgegeven aan klaagster. Deze vergissing - hoewel begaan door ondersteunend personeel - komt evenwel voor rekening van de gerechtsdeurwaarder. Echter, indien een gerechtsdeurwaarder een vergissing begaat, maakt hij zich daarmee niet zonder meer ook schuldig aan handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk dient te worden bestraft. Dit kan anders zijn wanneer de vergissing klaarblijkelijk het gevolg is van grove onzorgvuldigheden of handelen tegen beter weten in. Daarvan is echter niet gebleken.

4.11 Ten aanzien van klachtonderdeel j stelt de gerechtsdeurwaarder niet bekend te zijn met het verstekvonnis van 13 januari 2016. Klaagster heeft dit vonnis ook niet overgelegd. Nu tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit onderdeel niet kan worden vastgesteld dient de klacht op dit onderdeel als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

4.12 Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding van € 80.000,-- dient klaagster zich te wenden tot de civiele rechter. Het tuchtrecht is hiervoor niet de geëigende weg.

4.13 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E. Diepraam, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. W.M. de Vries en M.F.A. Driesenaar, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.