ECLI:NL:TGDKG:2019:62 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/633836/ DW RK 17/806

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:62
Datum uitspraak: 12-03-2019
Datum publicatie: 10-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/633836/ DW RK 17/806
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klaagster is het niet eens met de beslissing van de voorzitter, maar heeft in verzet geen gronden aangevoerd waaruit zou moeten blijken dat de beslissing van de voorzitter onjuist is. De kamer verklaart het verzet ongegrond.

Beslissing van 12 maart 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de  Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 8 augustus 2017 met zaaknummer  C/13/615490 DW RK 16/1025 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/633836/ DW RK 17/806 ingesteld door:

[   ]

wonende te [   ],

klaagster,

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [   ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief d.d. 16 september 2016, ingekomen op 19 september 2016, heeft klaagster een klacht ingediend tegen GGN Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam. Klaagster heeft haar klacht aangevuld bij brieven (met bijlagen) van 17 september 2016, 23 september 2016, 28 september 2016, 15 oktober 2016 en 20 oktober 2016. Bij aangehecht verweerschrift, na verleend uitstel ingekomen op 25 november 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 8 augustus 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief 8 augustus 2017. Bij brief, ingekomen op 10 augustus 2017, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 29 januari 2019 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klaagster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 12 maart 2019.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-      Op 10 december 2014 is een vonnis gewezen ten laste van klaagster.

-      Op 19 februari 2015 is het vonnis aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen.

-      Op 6 september 2016 is beslag gelegd onder het UWV ten laste van klaagster.

-      Bij brief van 23 september 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster een specificatie van het verschuldigde verschaft, alsmede een kopie van het vonnis, loonbeslag en derdenverklaring. De gerechtsdeurwaarder heeft klaagster verzocht bepaalde bewijsstukken te overleggen teneinde de beslagvrije voet kunnen herberekenen.

-      Bij brief van 27 september 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster nogmaals uiteengezet welke stukken zij dient te overleggen om een herberekening van de beslagvrije voet te kunnen uitvoeren.

-                  Op 28 september 2016 is het beslag aan klaagster overbetekend.

-      Bij brief van 12 oktober 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster bericht dat de beslagvrije voet is herberekend en is vastgesteld op € 875,90 per maand. De onterecht ontvangen gelden van € 39,24 zullen aan klaagster worden geretourneerd en het beslag is per direct opgeheven.

4. De oorspronkelijke klacht

a)     de gerechtsdeurwaarder heeft beslagfraude gepleegd, omdat er geen exploot aan het beslag ten grondslag ligt en er geen derdenverklaring door het UWV is afgegeven;

b)     de gerechtsdeurwaarder heeft geen inkomensgegevens bij klaagster opgevraagd;

c)     een berekening van de beslagvrije voet ontbreekt, de gerechtsdeurwaarder heeft de beslagvrije voet onjuist vastgesteld en weigert het beslag op te heffen;

d)     de derdenverklaring is vervalst en voldoet niet aan de wettelijke vereisten;

e)     klaagster heeft geen bericht van de gerechtsdeurwaarder ontvangen dat beslag zou worden gelegd onder het UWV;

f)      het beslag is niet binnen de wettelijke termijn van acht dagen aan klaagster overbetekend;

g)     het beslag is niet tijdig in het DBR ingeschreven;

h)     de gerechtsdeurwaarder reageert niet op correspondentie van klaagster;

i)      de gerechtsdeurwaarder heeft klaagster financieel opgelicht en misleid middels fraude en bedrog;

j)      de gerechtsdeurwaarder maakt zich schuldig aan identiteitsfraude, omdat hij een voor de Kamer bestemde brief heeft opgesteld waarin klaagster staat vermeld als afzender.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet kan een gerechtsdeurwaarderskantoor niet als beklaagde worden aangemerkt. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2. De in aanhef genoemde en aan het kantoor te Den Haag verbonden gerechtsdeurwaarder is als beklaagde aangemerkt, omdat klaagster in haar klacht uitdrukkelijk heeft gesteld dat haar klacht ziet op dossiernummer [   ]. Dit dossier valt onder de verantwoordelijkheid van beklaagde.

4.3. Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.4. Met betrekking tot klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat niet is gebleken van beslagfraude. De gerechtsdeurwaarder heeft het exploot van beslaglegging en het vonnis op basis waarvan het beslag is gelegd overgelegd, zodat wel degelijk sprake is van een grondslag voor beslaglegging. De overgelegde stukken geven geen blijk van enige vorm van fraude. Voor zover klaagster meent dat er wel sprake is van fraude, dan ligt het op haar weg om die fraude aannemelijk te maken en te bewijzen. Daarbij geldt dat een exploot op ambtseed in een tuchtzaak grote bewijskracht heeft. Daarom wordt hier uitgegaan van de juistheid van de inhoud daarvan. Klaagster heeft haar stellingen met betrekking tot de gestelde fraude op geen enkele wijze onderbouwd. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

4.5. Met betrekking tot klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarder wel degelijk heeft gevraagd naar de inkomensgegevens van klaagster. De voorzitter verwijs naar de aanzegging in het exploot van betekening van het vonnis, overgelegd als productie 1 bij het verweerschrift van de gerechtsdeurwaarder.

4.6. Met betrekking tot klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat klaagster stelt dat de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet onjuist heeft berekend, een berekening ontbreekt en weigert het beslag op te heffen. Indien die stelling al juist zou zijn, heeft dat niet direct tot gevolg dat sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Bijzondere omstandigheden die dat anders zouden kunnen maken, zijn niet gesteld of gebleken. De gerechtsdeurwaarder heeft klaagster bij exploot van 19 februari 2015 in de gelegenheid gesteld om informatie te verschaffen over haar inkomsten en uitgaven teneinde de correcte beslagvrije voet te kunnen bepalen. Nu klaagster in gebreke is gebleven deze gegevens aan de gerechtsdeurwaarder te verstrekken, gaat de gerechtsdeurwaarder uit van de informatie die hij op dat moment tot zijn beschikking heeft. Kennelijk is klaagster het niet eens met de hoogte van de vastgestelde beslagvrije voet. Zij dient de gerechtsdeurwaarder dan te voorzien van alle relevante informatie en daarbij te vragen de beslagvrije voet aan te passen. Indien dit niet het gewenste resultaat oplevert kan klaagster zich wenden tot de gewone rechter.

4.7. De hoogte en berekening van de beslagvrije voet is vermeld op de door het UWV afgegeven derdenverklaring. Deze is aan klaagster verstrekt op 14 september 2016. Vervolgens heeft klaagster aangegeven dat de vastgestelde beslagvrije voet onjuist zou zijn. De gerechtsdeurwaarder heeft klaagster bij brief van 23 september 2016 om bepaalde specifieke bewijsstukken gevraagd om tot herberekening van de beslagvrije voet over te kunnen gaan. Bij brief van 27 september 2016 is klaagster nogmaals verzocht om de benodigde bewijsstukken. Deze zijn nadien kennelijk door klaagster verstrekt, waarna de beslagvrije voet is herberekend. Bij brief van 12 oktober 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster op de hoogte gesteld van de nieuwe beslagvrije voet van € 875,90 per maand. Als gevolg van de herberekening is een bedrag van € 39,24 onterecht ontvangen. Dit bedrag is aan klaagster geretourneerd. Het beslag heeft de gerechtsdeurwaarder na de herberekening direct opgeheven. Van weigering tot opheffing is dan ook geen sprake. Pas na aanlevering van de benodigde gegevens door klaagster kon de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet herberekenen. Gelet op dit verloop kan niet worden geoordeeld dat de herberekening van de beslagvrije voet onredelijk lang heeft geduurd. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is dan ook geen sprake.

4.8. Met betrekking tot klachtonderdeel d overweegt de voorzitter dat van vervalsing van de door UWV afgegeven derdenverklaring niet is gebleken. Klaagster heeft haar stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Het UWV heeft de derdenverklaring binnen vier weken gegeven, zodat is voldaan aan artikel 476a lid 1 Rv. De in artikel 476a lid 2 Rv genoemde onderdelen zijn in de derdenverklaring opgenomen. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is geen sprake.

4.9. Met betrekking tot klachtonderdeel e overweegt de voorzitter dat een gerechtsdeurwaarder wettelijk niet gehouden is om een loonbeslaglegging vooraf aan te kondigen. In de praktijk is het aankondigen van een periodiek beslag ongebruikelijk.

4.10. Met betrekking tot klachtonderdeel f overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarder de termijn, waarbinnen de overbetekening plaats had moeten vinden, heeft overschreden. Klaagster is daardoor echter niet zodanig in haar belangen geschaad dat tuchtrechtelijke bestraffing op zijn plaats is. Het primaire doel van overbetekenen is immers dat de debiteur op de hoogte raakt van de beslaglegging. Klaagster was naar eigen zeggen enkele dagen na de beslaglegging reeds op de hoogte geraakt van het beslag, doordat zij een brief van het UWV had ontvangen.

4.11. Met betrekking tot klachtonderdeel g overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarder erkent dat het beslag niet tijdig in het DBR is ingeschreven. Dit is volgens de gerechtsdeurwaarder veroorzaakt door een systeemtechnische fout en betreft een incident. De gerechtsdeurwaarder heeft zich naar het oordeel van de voorzitter niet schuldig gemaakt aan handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk dient te worden bestraft. Dit kan anders zijn wanneer de ontijdige inschrijving in het DBR klaarblijkelijk het gevolg is van grove onzorgvuldigheden of handelen tegen beter weten in. Daarvan is niet gebleken.

4.12. Met betrekking tot klachtonderdeel h overweegt de voorzitter dat niet is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder - gelet op de overgelegde producties - niet of onvoldoende heeft gereageerd op correspondentie van klaagster. De gerechtsdeurwaarder heeft telefonisch contact met klaagster onderhouden en klaagster is meerdere keren op kantoor van de gerechtsdeurwaarder verschenen, alwaar antwoord is gegeven op haar vragen. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

4.13. Met betrekking tot klachtonderdeel i overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarder de beschuldigingen van klaagster uitdrukkelijk heeft betwist. Nu klaagster haar standpunt niet nader heeft onderbouwd en ook is niet aannemelijk dat klaagster, tegenover deze betwisting, haar stelling op dat punt nader zal kunnen onderbouwen, kan niet worden vastgesteld wie hier het gelijk aan zijn zijde heeft. Enige klachtwaardig handelen op dit punt kan niet worden vastgesteld.

4.14. Met betrekking tot klachtonderdeel j overweegt de voorzitter dat van identiteitsfraude geen sprake is. Op 12 oktober 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder telefonisch contact met klaagster gehad en waren de klachten besproken. De gerechtsdeurwaarder had de indruk gekregen dat alle klachten naar tevredenheid waren afgehandeld en klaagster wellicht genegen was de klacht in te trekken. Hoewel het juist is dat de gerechtsdeurwaarder voor klaagster een conceptbrief heeft opgesteld om de klacht in te trekken, het was altijd nog aan klaagster om daar al dan niet gebruik van te maken. De gerechtsdeurwaarder heeft de Kamer op geen enkele wijze (namens klaagster) laten weten dat klaagster de klacht in wenst te trekken. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is dan ook geen sprake.

4.15. Anders dan klaagster blijkbaar meent, biedt een tuchtprocedure als deze - nog daargelaten de vraag of hiervoor aanleiding zou bestaan - geen ruimte voor een veroordeling tot betaling van een schadevergoeding.

4.16. Nu geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen is gebleken, wordt op grond van het voorgaande beslist als volgt.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster aangevoerd het niet eens te zijn met de beslissing van de voorzitter en de rol die de kamer heeft gehad bij de totstandkoming van de beslissing.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de kamer niet kunnen leiden tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift dat klaagster heeft ingediend gaat in op de – in ogen van klaagster – tekortkomingen van de kamer ten aanzien van de beslissing, maar nergens heeft klaagster in haar verzet gronden aangevoerd waaruit zou moeten blijken dat de beslissing van de voorzitter niet juist zou zijn.

7.2 De kamer acht de beslissing van de voorzitter juist en beslist derhalve als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E. Diepraam, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. W.M. de Vries en M.F.A. Driesenaar, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.