ECLI:NL:TGDKG:2019:59 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/632257 / DW RK 17/710

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:59
Datum uitspraak: 29-01-2019
Datum publicatie: 10-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/632257 / DW RK 17/710
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht ongegrond. Klagers zijn het er – onder meer – niet mee eens dat de (opdrachtgever van de) gerechtsdeurwaarder zo lang heeft gewacht met het innen van de vordering.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 29 januari 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/632257 /

DW RK 17/710 ingesteld door:

1. [   ],

en

2. [   ],

beiden wonende te [   ],

klagers,

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 13 juli 2017, hebben klagers een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift met bijlage, ingekomen op 21 juli 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van

18 december 2018 alwaar klagers en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt.

De uitspraak is bepaald op 29 januari 2019.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-        Per februari 2016 is de gerechtsdeurwaarder belast (geweest) met de incasse-ring van een door de rechter toegewezen vordering ten laste van klager sub 1.

-        Bij brief van 3 februari 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klager sub 1 tot betaling aangeschreven.

-        Bij e-mail van 29 februari 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder aan klager sub 1 een formulier gezonden waarmee hij opgave kon doen van zijn inkomen en vaste lasten.

-        Bij e-mail van 7 maart 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klager sub 1 een herinnering gezonden.

-        Bij e-mail van 7 maart 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder een reactie op de herinnering ontvangen.

-        Bij e-mail van 9 maart 2016 heeft klager sub 1 bewijsstukken gevraagd, die moeten aantonen dat de gerechtsdeurwaarder klager sub 1 terecht aanspreekt.

-        Bij e-mail van 14 maart 2016 heeft (een medewerker van) de gerechtsdeurwaarder de akte van cessie (incl. cessielijst) toegezonden aan klager sub 1.

-        Bij brief/e-mail van 9 mei 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder beslaglegging aan gekondigd.

-        Bij e-mail van 17 mei 2017 heeft klager sub 1 opnieuw om de bewijsstukken gevraagd, als in zijn mail van 9 maart 2016.

-        Bij e-mail van 17 mei 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder nogmaals zijn reactie van 14 maart 2016 aan klager sub 1 gezonden en tevens aangekondigd de beslaglegging (van 18 mei 2017) op te schorten.

-        Op 19 mei 2017 heeft klager sub 1 een aangetekende brief naar de gerechtsdeurwaarder opgestuurd met het verzoek hem te informeren over de zaak, nu deze hem onbekend is.

-        Tussen 16 juni 2017 en 10 juli 2017 hebben klager sub 1 en de gerechtsdeurwaarder veelvuldig met elkaar gecorrespondeerd over o.a. het niet hebben ontvangen van (bewijs)stukken en de verschuldigdheid van de vordering.

2. De klacht

Klagers verwijten de gerechtsdeurwaarder - samengevat - dat de gerechtsdeurwaarder:

a)     een betalingsregeling eist zonder op gepaste wijze daarover te communiceren;

b)     elke communicatie van klagers negeert, waaronder het verweer dat klager sub1 geen partij is in de betreffende zaak;

c)     zo lang hebben gewacht met het innen van de vordering;

d)     druk legt op klaagster sub 2 door de beslaglegging op haar woning om zodoende ook druk op klager sub 1 uit te oefenen.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Een gerechtsdeurwaarderskantoor noch medewerkers van gerechtsdeurwaarderskantoren kunnen als beklaagden worden aangemerkt. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014: 3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 De verweervoerende gerechtsdeurwaarder wordt als beklaagde aangemerkt, omdat de behandeling van het dossier onder zijn verantwoordelijkheid als algemeen directeur (standplaats [   ]) valt. Hiermee is in de aanhef van de beslissing al rekening gehouden. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a. overweegt de voorzitter als volgt. De gerechtsdeurwaarder heeft het gestelde met betrekking tot de onheuse bejegening nadrukkelijk van de hand gewezen. Nu klagers niet nader hebben onderbouwd waaruit de ongepaste wijze van communiceren heeft bestaan, kan niet worden vastgesteld wie hier het gelijk aan zijn zijde heeft. In ieder geval blijkt uit de door klagers overgelegde producties niet van enige onheuse bejegening door de gerechtsdeurwaarder.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de voorzitter als volgt. De stelling van klagers dat de gerechtsdeurwaarder alle communicatie negeert, volgt de kamer niet, nu uit de producties volgt dat partijen meer dan een jaar, zowel telefonisch als schriftelijk, coherent met elkaar hebben gecommuniceerd. Dat de reactie van de gerechtsdeurwaarder mogelijk niet voldeed aan de verwachtingen die klagers daarvan mochten hebben gehad, betekent niet dat de gerechtsdeurwaarder hen heeft genegeerd. Op verzoek van klagers heeft de gerechtsdeurwaarder klagers stukken toegezonden waaruit zou moeten blijken dat de vordering betrekking heeft op klager (sub 1). Dat de door de gerechtsdeurwaarder toegezonden stukken, zelfs voor de kamer, niet uitblinken in helderheid, maakt niet dat de gerechtsdeurwaarder hiermee tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld heeft.

4.5 Ter zitting is genoegzaam gebleken dat klagers nog steeds van mening verschillen met de gerechtsdeurwaarder over de verschuldigdheid van de vordering. Klagers weten tot op de dag van vandaag nog steeds niet of klager (sub 1) terecht wordt aangesproken voor de openstaande vordering. Klagers zullen zich voor dit punt van geschil echter moeten wenden tot de gewone rechter. Het ligt namelijk niet op de weg van de tuchtrechter op de inhoudelijke beoordeling van dit geschil in te gaan. Niet het geschil tussen partijen, maar het handelen van de gerechtsdeurwaarder is onderwerp van de tuchtrechtelijke procedure.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel c. overweegt de kamer als volgt.

De gerechtsdeurwaarder is belast (geweest) met de tenuitvoerlegging van een executoriale titel en heeft een zogenaamde ministerieplicht. Dit houdt in dat indien aan de gerechtsdeurwaarder wordt verzocht ambtshandelingen te verrichten waartoe hij bevoegd is, daarmee automatisch de verplichting ontstaat tot het verrichten van de ambtshandeling. Van enig tuchtrechtelijk klachtwaardig handelen is daarbij in dit geval niet gebleken. Voor de tenuitvoerlegging van een titel doet het er in beginsel niet toe hoe lang de vordering al “op de plank” zou hebben gelegen of dat de (executie)titel niet meer in bezit is van de oorspronkelijke schuldeiser. Geen van deze omstandigheden leiden er zonder mee toe dat de titel zijn executoriale kracht verliest. Bijzondere omstandigheden die dat anders maken zijn door klagers niet gesteld noch gebleken.

4.7 De gerechtsdeurwaarder heeft nadrukkelijk betwist druk te hebben gelegd op klaagster (sub 2) door de beslaglegging op haar woning om zo druk uit te oefenen op klager (sub 1). Van beslaglegging is hoe dan ook geen sprake is geweest. De gerechtsdeurwaarder heeft klagers weliswaar schriftelijk laten weten dat indien nodig beslag op roerende zaken gelegd kon worden, aangezien klager feitelijk woonachtig was op het adres van klaagster. Echter, het leggen van beslag door de gerechtsdeurwaarder is niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm, nu klager op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen instaat voor de vordering. Of de inboedel daadwerkelijk volledig in het vermogen valt van klager hoeft daarbij niet op voorhand vast te staan. Een derde die meent rechthebbende te zijn van (een deel van) de inboedel kan dat na beslaglegging kenbaar maken bij de gerechtsdeurwaarder. Als vervolgens niet in onderling overleg een oplossing wordt gevonden dient de civiele rechter om een beslissing gevraagd te worden en niet de tuchtrechter.

4.8 De conclusie van het voorgaande is dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. Ch.A. van Dijk en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 januari 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.