ECLI:NL:TGDKG:2019:55 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/646546 / DW RK 18/203

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:55
Datum uitspraak: 29-01-2019
Datum publicatie: 10-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/646546 / DW RK 18/203
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder van het toepassen van oneigenlijke druk. Klager wordt gedwongen een betalingsregeling te treffen teneinde beslag op zijn inboedel te voorkomen. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 29 januari 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 10 april 2018 met zaaknummer C/13/629152 DW RK 17/519 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/646546 / DW RK 18/203 ingesteld door:

[   ],

wonende te [    ],

klager,

tegen:

[   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlage, ingekomen op 18 mei 2017, heeft klager een klacht ingediend tegen (een medewerker van het kantoor van) beklaagde, hierna:

de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen 1 juni 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. Bij beslissing van 10 april 2018 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 10 april 2018. Bij brief, ingekomen op 13 april 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De gerechtsdeurwaarder heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van

18 december 2018 alwaar klager is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 29 januari 2019.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-        De gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van een ten laste van klager gewezen vonnis van 23 januari 2008.

-                    Op 1 september 2015 is beslag onder het UWV ten laste van klager gelegd.

-                    Bij e-mail van 19 januari 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder de bewindvoerder van klager geïnformeerd dat geen gelden meer worden ontvangen van het UWV en dat klager zelf zorg zal moeten dragen voor de restantschuld.

-                    De gerechtsdeurwaarder heeft in januari, februari en maart 2017 € 10,-- per maand van klager ontvangen.

-                    Bij e-mail van 3 mei 2017 heeft klager medegedeeld dat het bewind is opgeheven en hij (tijdelijk) bij zijn ouders woont.

-                    Bij e-mail van 18 mei 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder klager verzocht of het mogelijk is een betalingsregeling te treffen.

-                    Klager heeft op bij e-mail van 18 mei 2017 doorgegeven dat hij geen betalingsmogelijkheden ziet, geen waardevolle spullen in zijn bezit heeft en evenmin een eigen bankrekening. Verder stelt klager zich op het standpunt dat de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet probeert te omzeilen.

-                    Hierop hebben meerdere e-mailwisselingen op 18 mei 2017 plaatsgevonden tussen klager en de gerechtsdeurwaarder, waarbij getracht is een betalingsregeling overeen te komen.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat sprake is van oneigenlijke druk.

De gerechtsdeurwaarder dwingt klager een betalingsregeling te treffen teneinde beslag op zijn inboedel te voorkomen, terwijl de gerechtsdeurwaarder weet dat hij geen inboedel heeft. Bovendien houdt de gerechtsdeurwaarder hierbij geen rekening met de beslagvrije voet.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 Omdat een medewerker van een kantoor geen beklaagde kan zijn wordt, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. Het dossier van klager kan worden aangemerkt als vallende onder zijn verantwoordelijkheid. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 De voorzitter overweegt allereerst dat de gerechtsdeurwaarder verplicht is om de ambtshandelingen, waartoe hij bevoegd is, te verrichten als hierom wordt verzocht. Op het moment dat de gerechtsdeurwaarder een opdracht tot het verrichten van een ambtshandeling ontvangt en er geen uitsluiting van bevoegdheid is, is daarmee automatisch de verplichting ontstaan tot het verrichten van de ambtshandeling. Omdat de gerechtsdeurwaarder geen gelden meer ontving van het UWV en klager vervolgens niet meer aan de betalingsregeling van betaling van € 10,-- voldeed, heeft hij klager op 18 mei 2017 aangeschreven met het verzoek of het mogelijk is om (alsnog) een betalingsregeling te treffen. De voorzitter is van oordeel dat de inhoud van de aan klager gerichte e-mail normaal van toon is en dat geen sprake is van oneigenlijke druk. Bovendien blijkt uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde e-mailwisselingen tussen klager en de gerechtsdeurwaarder van 18 mei 2017, dat de gerechtsdeurwaarder probeerde een betalingsregeling met klager te treffen en dat klager in zijn laatste e-mail heeft aangegeven dat hij kan proberen om samen met zijn ouders € 300,-- per maand te betalen, maar dat hij dit eerst met zijn ouders moet overleggen. Klager heeft vervolgens op diezelfde dag een klacht bij de kamer ingediend, zonder een concreet voorstel bij de gerechtsdeurwaarder in te dienen. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is geen sprake.

4.4 Ten aanzien van de stelling van klager dat de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet tracht te omzeilen volgt de voorzitter dit standpunt niet. De gerechtsdeurwaarder is niet de eerste beslaglegger en dan ook niet belast met het vaststellen van de beslagvrije voet.

4.5 Nu geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen is gebleken, wordt op grond van het voorgaande beslist als volgt.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder wel oneigenlijke druk heeft uitgeoefend.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. Hoewel de kamer begrijpt dat gestelde betalingstermijnen en de aankondiging van rechtsmaatregelen bedreigend kunnen overkomen en klager daardoor zich onder druk gezet voelt, mag de gerechtsdeurwaarder dit wel doen en is dit niet te voorkomen. Dit soort brieven zullen immers een termijnstelling moeten bevatten zodat, indien een reactie uitblijft, op enig moment de behandeling van de zaak kan worden voortgezet. De kamer merkt nog wel op dat de toonzetting in de zinsnede: “Wellicht had u ook even op de toelichting moeten letten toen u uw brief van internet haalde” in de e-mail van

18 mei 2017 die de gerechtsdeurwaarder aan klager zond een gerechtsdeurwaarder niet past. Nu dit een zakelijke afdoening betrof, had de gerechtsdeurwaarder er goed aan gedaan zich in de correspondentie zakelijk uit te drukken. 

7.2 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. Ch.A. van Dijk en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 januari 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.