ECLI:NL:TGDKG:2019:51 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/635916 DW RK 17/953

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:51
Datum uitspraak: 02-04-2019
Datum publicatie: 10-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/635916 DW RK 17/953
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klachten ongegrond: er is beslag gelegd omdat betalingsregeling was vervallen tuchtrechter niet bevoegd want executiegeschil klager staat met zijn gehele vermogen in voor de vordering exploot is dwingend bewijs beslag op auto: de gerechtsdeurwaarder heeft RDW geraadpleegd en auto op dat kenteken op klagers adres aangetroffen klager moet aantonen dat hij brief heeft verzonden, nu de gerechtsdeurwaarder de ontvangst daarvan heeft ontkend. 

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 2 april 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/635916 / DW RK 17/953 ED/RH ingesteld door:

[..],

wonende te [..],

klager,

tegen:

[..],

gerechtsdeurwaarder te [..],

beklaagde,

gemachtigde: [..].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 21 september 2017, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 27 oktober 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 12 februari 2019 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.  Ter zitting heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder gelegenheid gekregen aanvullende informatie te verstrekken. Klager heeft de gelegenheid gekregen hierop te reageren. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. Op 26 februari 2019 heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder een aanvullend verweerschrift ingediend. Klager heeft op 14 maart 2019 zijn reactie op dit verweerschrift ingediend. De uitspraak is vervolgens bepaald op 2 april 2019.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden.

-          Bij vonnis van 16 december 2015 van de kantonrechter te Den Haag is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

-          Bij exploot van 24 december 2015 is het vonnis van 16 december 2015 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-          Bij e-mail van 14 januari 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder de met klager overeengekomen betalingsregeling bevestigd.

-          Bij vonnis van 20 januari 2016 van de kantonrechter te [..] is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

-          Bij exploot van 28 januari 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis van 20 januari 2016 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-          Omdat klager de overeengekomen betalingsregeling niet is nagekomen, is op 4 februari 2016 beslag gelegd op de onverdeelde helft van de onroerende zaak van klager.

-          Op 25 februari 2016 is executoriaal beslag gelegd op roerende zaken van klager.

-          Bij exploot van 29 februari 2016 is het proces-verbaal van het gelegde beslag van 25 februari 2016 aan klager betekend.

-          Op 1 maart 2016 is opnieuw een betalingsregeling met klager overeengekomen.

-          Bij arrest van 11 april 2017 van het Gerechtshof te Den Haag is het vonnis van 16 december 2015 gedeeltelijk vernietigd.

-          Bij exploot van 25 april 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder het arrest van

11 april 2017 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-          Bij brief van 2 mei 2017 heeft klager een nieuw betalingsvoorstel ingediend.

-          Bij brief van 24 juli 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder een specificatie van de vordering aan klager verzonden.

-          Bij exploot van 7 augustus 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder de openbare verkoop van de roerende zaken van klager aangezegd tegen 7 september 2017.

-          Bij brief van 30 augustus 2017 heeft klager de gerechtsdeurwaarder verzocht de executoriale verkoop van de roerende zaken op 7 september 2017 op te schorten.

-          Bij e-mail van 1 september 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder klager medegedeeld dat zijn opdrachtgever niet akkoord gaat met opschorting en dat klager de openbare verkoop kan voorkomen door het totaal verschuldigde bedrag uiterlijk 6 september 2017 te voldoen.

-          Bij brief van 6 september 2017 heeft klager de gerechtsdeurwaarder verzocht zijn verrichte betalingen te bevestigen en tevens een overzicht van de openstaande vordering te verstrekken.

-          Op 5 september 2017 heeft klager heeft een verzet dagvaarding ingediend teneinde de executie van onroerende zaken op te heffen.

2. De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

a: de gerechtsdeurwaarder beslag op zijn koopwoning heeft gelegd, terwijl hij met hem in gesprek was om een betalingsregeling te treffen;

b: de gerechtsdeurwaarder beslag op alle roerende zaken in zijn woning heeft gelegd, terwijl er een betalingsregeling was getroffen en reeds beslag op zijn woning was gelegd;

c: de gerechtsdeurwaarder de politie erbij heeft gehaald om hem bij wijze van intimidatie te dwingen toestemming te verlenen zijn woning te betreden en beslag op alle roerende zaken die tevens behoren tot zijn echtgenote en zoon te leggen;

d: de gerechtsdeurwaarder in het proces-verbaal van de beslaglegging heeft opgenomen dat hij de gerechtsdeurwaarder heeft medegedeeld dat niet eerder beslag is gelegd op de roerende zaken, maar dat deze vraag hem nooit is gesteld.

e: de gerechtsdeurwaarder beslag op zijn auto heeft gelegd, zonder dat hij de auto gezien heeft. De auto bevond zich niet in de woning, terwijl de gerechtsdeurwaarder stelt dat klager hem toestemming heeft gegeven om beslag te leggen op alle roerende goederen. Het proces-verbaal van de beslaglegging is valselijk opgemaakt, mede nu niet is opgenomen dat politie aanwezig was;

f: de gerechtsdeurwaarder geen volmacht van zijn opdrachtgevers heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij toestemming hebben gegeven voor openbare verkoop van de goederen van zijn echtgenote;

g: het saldo van de vordering steeds meer oploopt, de gerechtsdeurwaarder stelt het saldo steeds fors bij zonder dit te verantwoorden;

h: de gerechtsdeurwaarder weigert om de ontvangst van zijn verrichte betaling ad

€ 24.163,-- te bevestigen en tevens weigert het huidige saldo te bevestigen;

i: de gerechtsdeurwaarder weigert het beslag op zijn woning en het beslag op de roerende zaken van zijn echtgenote op te heffen, terwijl hij de vordering ter zake twee schuldeisers heeft voldaan;

j: de gerechtsdeurwaarder na het arrest van het gerechtshof van 11 april 2017, waarin het vonnis van de kantonrechter van 15 december 2015 is vernietigd, opnieuw exploot moeten uitbrengen. De gerechtsdeurwaarder heeft onzorgvuldig gehandeld door formaliteiten te verzuimen die na de betekening van het arrest met betrekking tot de beslaglegging nodig waren.

k: de gerechtsdeurwaarder heeft gedreigd een civiele procedure tegen hem te zullen opstarten, indien hij een klacht tegen de gerechtsdeurwaarder zou indienen die ongegrond verklaard zou worden.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. Reactie van de gerechtsdeurwaarder en klager naar aanleiding van de gestelde vraag ter terechtzitting.

De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder heeft naar aanleiding vragen ter zitting over de inhoud van de brief van 6 september 2017 gesteld dat hij niet beschikt over deze brief, zodat er op de inhoud niet gereageerd kon worden. Klager heeft gesteld dat de gerechtsdeurwaarder was verzocht te onderbouwen dat aan hem een specificatie van de schuld was toegezonden. Dat heeft de gerechtsdeurwaarder niet gedaan. Evenmin heeft de gerechtsdeurwaarder aangegeven waarom hij niet op klagers schrijven van 6 september 2017, 24 januari 2018 en 29 januari 2018 heeft gereageerd. Eerst bij e-mail van 14 februari 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder het saldo meegedeeld.

5. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer als volgt. De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn verweerschrift ontkend dat sprake was van gesprekken teneinde een betalingsregeling overeen te komen. Klager was de eerder overeengekomen betalingsregeling van 19 januari 2016 niet nagekomen, reden waarom de regeling was komen te vervallen. Klager heeft niet nader onderbouwd dat er besprekingen gaande waren over het treffen van een nieuwe betalingsregeling. Omdat de overeen gekomen betalingsregeling was vervallen heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd op de onverdeelde helft van de woning, op de inboedel en de auto van klager. Op een gerechtsdeurwaarder rust een ministerieplicht indien hem wordt verzocht een vonnis ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren. Bij een geschil met betrekking tot de tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

4.3 De kamer overweegt ten aanzien van klachtonderdeel b als volgt. Klager staat op grond van artikel 3:276 Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager, dus ook op zijn roerende zaken. Dat reeds beslag was gelegd op zijn woning maakt dat niet anders. Voor zover klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder beslag heeft gelegd op zaken waarop een derde eigendom pretendeert, is het aan de derde om zich tegen het beslag te verzetten. Het moment waarop beslag wordt gelegd leent zich niet voor een uitgebreid onderzoek naar de eigendomsverhoudingen van de in beslaggenomen zaken. Het beslag kan daartoe worden onderworpen aan het oordeel van de gewone rechter. De klacht faalt derhalve.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c en d overweegt de kamer dat een door een gerechtsdeurwaarder uitgebracht exploot een authentieke akte is die op grond van artikel 157 lid 1 Rv tegen een ieder dwingend bewijs oplevert van hetgeen de gerechtsdeurwaarder daarin binnen de kring van zijn bevoegdheid omtrent zijn waarnemingen en verrichtingen heeft verklaard, zulks behoudens tegenbewijs. Uit het voorgaande vloeit voort dat hetgeen door de gerechtsdeurwaarder in een dergelijk exploot wordt verklaard overeenkomstig de feitelijke situatie dient te zijn. De mededeling in het exploot, dat klager desgevraagd heeft medegedeeld dat er niet eerder beslag is gelegd op de in het proces-verbaal genoemde roerende zaken, is daarom voorshands als vaststaand aan te nemen. Dat in het proces verbaal niet is opgenomen dat politie aanwezig was, is juist aangezien de hulp officier van justitie is vertrokken toen klager de deur heeft geopend.

Indien klager de deurwaarder had geweigerd binnen te laten, had de politieagent, tevens zijnde hulp officier van justitie, namens klager aan de deurwaarder de toestemming verleend binnen te treden. Eerst op dat moment ontstaat er de wettelijke verplichting om dit in een proces-verbaal op te nemen.

4.5 De kamer overweegt ten aanzien van klachtonderdeel e dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dan wel onderbouwd dat de gerechtsdeurwaarder beslag op zijn auto heeft gelegd zonder deze te hebben waargenomen. De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat hij de gegevens betreffende enig voertuig van klager heeft opgevraagd bij de RDW. De gerechtsdeurwaarder heeft de personenauto, die volgens de gegevens van de RDW op naam van klager stond, op 25 februari 2016 voor de deur van de woning van klager waargenomen en in beslag genomen.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel f heeft de gerechtsdeurwaarder in zijn verweerschrift gesteld dat hij beschikt over een originele grosse op grond waarvan de executiemaatregelen hebben plaatsgevonden. Met de originele titel is de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 434 Rv gemachtigd om de gehele executie namens de executanten te doen. De gerechtsdeurwaarder behoeft geen speciale volmacht nodig van zijn opdrachtgevers.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel g en h overweegt de voorzitter dat uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder klager meermalen, laatstelijk op 24 juli 2017, een specificatie van de vordering heeft verzonden. Niet betwist is dat de gerechtsdeurwaarder niet heeft gereageerd op de brief van klager van 6 september 2017, waarin hij verzoekt om zijn betaling ad € 24.163,-- te bevestigen alsmede een overzicht te geven van de opbouw van de vordering. De deurwaarder is in zijn verweerschrift niet in gegaan op de klacht op dit punt.

Naar aanleiding van dit onderdeel van de klacht heeft de gerechtsdeurwaarder op zitting aangegeven dat als de brief is ontvangen, de gerechtsdeurwaarder zeker zal hebben gereageerd. Daarom heeft de kamer de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld alsnog de reactie op deze brief te overleggen. In het aanvullend verweerschrift van 25 februari 2019, door de kamer ontvangen op 26 februari 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder gesteld dat deze brief nimmer is ontvangen door de gerechtsdeurwaarder. De bewijslast dat deze brief wel is ontvangen, ligt op grond van het bepaalde in artikel 3:37 lid 3 BW bij klager. Klager is in zijn reactie van 14 maart 2019 op het aanvullende verweerschrift van de gerechtsdeurwaarder niet ingegaan op deze stelling. Wel heeft klager gesteld dat de gerechtsdeurwaarder (ook) niet heeft gereageerd op zijn brieven van 24 januari 2018 en 29 januari 2018. Nu deze twee brieven dateren van na het indienen van de klacht, kan de kamer daarover geen oordeel vellen.

De stelling van de gerechtsdeurwaarder dat de brief van 6 september 2017 niet is ontvangen en dat dat de reden is dat er niet is gereageerd op deze brief wordt door de kamer gevolgd, nu klager daartegen niets heeft aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat dit anders ligt. Aangenomen wordt dus dat de gerechtsdeurwaarder tot aan het indienen van de klacht geantwoord heeft op correspondentie van de zijde van klager.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel i overweegt de kamer dat, nu de vordering niet in het geheel is voldaan, de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk laakbaar handelt door de gelegde beslagen niet op te heffen.

4.9 Ten aanzien van klachtonderdeel j overweegt de kamer dat het gerechtsdshof de vordering slechts heeft gematigd, maar het vonnis van 16 december 2015 voor het overige in stand heeft gelaten en bekrachtigd. De gerechtsdeurwaarder heeft de hoogte van de vordering in overeenstemming met de uitspraak van het gerechtshof gebracht. Omdat er geen sprake is van een algehele vernietiging is de gerechtsdeurwaarder niet gehouden opnieuw beslag te leggen, hetgeen slechts kostenverhogend zou werken. 

4.10 Ten aanzien van klachtonderdeel k heeft de gerechtsdeurwaarder in zijn verweerschrift gemotiveerd toegelicht dat er geen sprake is geweest van bedreiging. De gerechtsdeurwaarder heeft klager gelet op de voorgeschiedenis voorgehouden dat hij het recht voorbehoudt om de werkelijke kosten die gemoeid zijn met het opstellen van een verweerschrift, naar aanleiding van een door klager ingediende klacht, op klager kan verhalen. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op dit onderdeel niet gebleken.

4.11 Nu tuchtrechtelijk laakbaar handelen niet is gebleken wordt op grond van het voorgaande beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E. Diepraam, plaatsvervangend-voorzitter, mr. L. Voetelink en mr. J.N. Reijn, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.