ECLI:NL:TGDKG:2019:5 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/638446 / DW RK 17/1120

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:5
Datum uitspraak: 22-01-2019
Datum publicatie: 31-01-2019
Zaaknummer(s): C/13/638446 / DW RK 17/1120
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klaagster stelt dat ten onrechte (derden)beslag is gelegd, omdat zij de vordering reeds had betaald. De door klaagster verrichte betaling aan haar eigen advocaat kan echter niet als bevrijdende betaling in de zin van artikel 6:32 BW worden beschouwd. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 22 januari 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 31 oktober 2017 met zaaknummer C/13/624274 / DW RK 17/180 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/638446 / DW RK 17/1120 LV/WdJ ingesteld door:

[ ] ,

wonende te [ ],

klaagster,

tegen:

[ ],

toegevoegd-gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 21 februari 2017, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 24 maart 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 31 oktober 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij e-mail, ingekomen op

9 november 2017, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De gronden van het verzet zijn ontvangen bij e-mail van 23 november 2017. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 11 december 2018 alwaar klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op

22 januari 2019.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          De gerechtsdeurwaarder is belast met de executie van de tegen klaagster afgegeven beschikking van 30 november 2016.

-          Op 19 december 2016 is de beschikking aan klaagster betekend, waarin onder meer bevel is gegeven om diverse roerende zaken af te geven en over te gaan tot de betaling van € 6.000,00.

-          Op 17 januari 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder derdenbeslag gelegd onder

[ ] (hierna: derde-beslagene), waarna het beslag op 23 januari 2017 is overbetekend aan klaagster.

-          Op 19 januari 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag roerende zaken gelegd en tevens het beslag tot afgifte uitgevoerd (waarvan het opgemaakte proces-verbaal op 23 januari 2017 is betekend aan klaagster).

-          Bij exploot van 23 januari 2017 is de openbare verkoop van de in beslag genomen roerende zaken aangezegd.

-          Bij brieven van 26 januari 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder de derde-beslagene en klaagster laten weten dat het gelegde derdenbeslag is opgeheven. Tevens heeft de gerechtsdeurwaarder aan klaagster medegedeeld dat de beslagen ten aanzien van enkele roerende zaken eveneens is opgeheven, nu een derde (de heer [ ]) rechtsgeldig beroep heeft gedaan op zijn toekomende (eigendoms)rechten(en).

-          Bij brief van 30 januari 2017 heeft klaagster haar beklag aan de gerechtsdeurwaarder gedaan, waarna op 8 februari 2017 door de gerechtsdeurwaarder hierop is gereageerd.

-          Op 16 februari 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder - na overeenstemming te hebben bereikt met klaagster - eveneens het beslag roerende zaken opgeheven.  

3. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a)      de heer [ ] als partner van klaagster benoemt in het exploot beslag tot afgifte;

b)      ten onrechte beschikking heeft over haar geheime telefoonnummer;

c)      ten onrechte (derden)beslag heeft gelegd, omdat de vordering al op

22 december 2016 betaald was;   

d)     buiten proportionele kosten heeft gerekend die niet in verhouding staan tot de gelegde beslagen;

e)      geen uitsluitsel heeft gegeven over het al dan niet uitstellen van de executieverkoop;

f)       niet bij haar opdrachtgever heeft geïnformeerd of de inbeslagname van zaken nog nodig was;

g)      bij inbeslagname geen rekening heeft gehouden met roerende zaken van derden;

h)      geen opgave van kosten heeft willen geven.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter als volgt. De vermelding van de heer [ ] als zijnde de partner van klaagster leidt niet tot tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag, nu vermelding als zodanig geen gevolgen heeft (gehad) voor de tenuitvoerlegging van de beschikking en klaagster ook niet benadeeld lijkt te zijn (geweest) door de vermelding.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter als volgt. De gerechtsdeurwaarder betwist de stelling dat zij zou beschikken over het telefoonnummer van klaagster. Dit standpunt heeft de gerechtsdeurwaarder al eerder bij klaagster bekend gemaakt, namelijk bij brief van 8 februari 2017. Klaagster heeft evenwel nagelaten om haar aanname te concretiseren in haar klacht naar de Kamer, waardoor ervan uit moet worden gegaan dat de gerechtsdeurwaarder het gelijk aan haar zijde heeft. Maar zelfs als klaagster dit wel had kunnen aantonen, is daarmee niet gezegd dat het louter beschikken over een (geheim) telefoonnummer als klachtwaardig handelen kan worden aangemerkt

4.4 Ten aanzien van klachtonderdelen c en f overweegt de voorzitter als volgt. Bij beschikking van 19 december 2016 is onder meer bepaald dat klaagster een geldsom van

€ 6.000,00 diende te voldoen. Klaagster stelt dat zij op 22 december 2016 een betaling van

€ 6.100,00 heeft gedaan en zodoende aan het bepaalde in voornoemde beschikking heeft voldaan. Klaagster heeft echter haar stelling niet onderbouwd door middel van enige vorm van bewijs, terwijl de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder bij zijn stelling blijft dat klaagster nagelaten heeft aan de inhoud van de beschikking te voldoen. De onderzoeksplicht van de gerechtsdeurwaarder ten aanzien van de juistheid van de mededeling van haar opdrachtgever is, ingevolge haar ministerieplicht, marginaal en zal moeten blijken uit hetgeen partijen over en weer (gemotiveerd) stellen. Gelet daarop moet er vanuit worden gegaan dat geen, te verifiëren, betaling heeft plaatsgevonden en dat daarmee dus gegronde reden bestaat voor het leggen van (executoriaal derden)beslag. Het leggen van beslag door de gerechtsdeurwaarder is niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm, nu klaagster op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met haar hele vermogen instaat voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klaagster.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de voorzitter als volgt. De enkele niet nader door klaagster onderbouwde stellingen dat, kortgezegd, alle met de beslagen samenhangende kosten buiten proportie zijn, dan wel exorbitant hoog in verhouding met de gelegde beslagen, zijn onvoldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen. Klaagster volstaat met algemeenheden zonder nadere toelichting of onderbouwing. De door de gerechtsdeurwaarder in rekening gebrachte kosten waren noodzakelijk voor de goede verrichting van de ambtshandelingen en zijn conform de daarvoor geldende regelingen berekend. Van het feit dat de kosten zijn opgelopen kan de gerechtsdeurwaarder geen verwijt worden gemaakt.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdelen e en h overweegt de voorzitter als volgt. Klaagster heeft herhaaldelijk verzocht om uitstel van de executie dan wel opheffing van de beslagen. In het belang van klaagster en in het belang van de goede uitvoering van haar taken heeft de gerechtsdeurwaarder, althans een onder haar vallende medewerkster, klaagster te woord gestaan. Het gesprek en de daaruit voortgevloeide overeenstemming tussen partijen hebben ertoe geleid dat de beslagen zijn opgeheven. Tijdens het bezoek van klaagster is haar uitgelegd dat het op dat moment niet mogelijk was haar te voorzien van een kostenopgave, omdat de ruimte waarin zij zich bevonden niet beschikte over een computer. De gerechtsdeurwaarder voert verder aan dat indien klaagster de opgave op een later tijdstip had gewild, en zij hierom had verzocht, de gerechtsdeurwaarder bereid was geweest om hiervan een uitdraai te maken. Dit is nadien ook gebeurd. Van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is dan ook niet gebleken.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel g overweegt de voorzitter als volgt. Tijdens het beslag roerende zaken stelde de heer [ ] zich op het standpunt dat de in beslag te nemen zaken zijn eigendom waren, maar heeft dit desgevraagd op dat moment niet kunnen aantonen. Nadat de heer [ ] op een later tijdstip een schriftelijke verklaring heeft overgelegd, welke aan de opdrachtgever is voorgelegd, is het beslag ten aanzien van de door heer [ ] genoemde zaken opgeheven. Van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is daarbij niet gebleken.

4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

5. De gronden van het verzet

5.1 Het verzet is met name gericht tegen de klachtonderdelen c en f. Klaagster heeft op 22 december 2016 een bedrag van € 6.100,-- voldaan aan haar toenmalige advocaat en heeft daarmee voldaan aan de echtscheidingsbeschikking van

30 november 2016. Er was dan ook geen grondslag voor het leggen van beslag. De gerechtsdeurwaarder heeft nagelaten te verifiëren of er inmiddels was betaald.

5.2 Het beslag is gelegd op verzoek van de ex-echtgenoot van klaagster, die per

24 februari 2015 privé failliet is verklaard. Hij was dan ook handelsonbevoegd en kan niet als opdrachtgever voor het bestreden beslag optreden.

5.3 Indien klaagster de betaling had verricht aan haar ex-echtgenoot dan zou die betaling niet bevrijdend zijn geweest en had zij alsnog aan de curator de verschuldigde som dienen te voldoen. Het is niet redelijk om alle beslagkosten voor rekening en risico van klaagster te laten komen.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 Voor zover klaagster nieuwe klachten in verzet heeft aangevoerd kan zij daarin niet worden ontvangen. Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld. Klaagster kan niet worden ontvangen in haar verzet als vermeld onder 5.2 en 5.3, omdat dit nieuwe klachten betreffen.

6.2 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De door klaagster verrichte betaling aan haar eigen advocaat kan niet als bevrijdende betaling in de zin van artikel 6:32 BW worden beschouwd. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

6.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, en

L. van Berkum en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 januari 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.