ECLI:NL:TGDKG:2019:49 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/608650 DW RK 16/522
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2019:49 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-03-2019 |
Datum publicatie: | 10-05-2019 |
Zaaknummer(s): | C/13/608650 DW RK 16/522 |
Onderwerp: | Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. Klager moet oude schuld voldoen, er is geen sprake van cessie. De gerechtsdeurwaarder moet de vordering marginaal toetsen. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 26 maart 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 10 mei 2016 met zaaknummer C/13/589053 / DW RK 15/525 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/608650 / DW RK 16/522 ED/RH ingesteld door:
[..],
wonende te [..],
klager,
tegen:
[..], mr. [..] en [..],
gerechtsdeurwaarders te [..],
beklaagden,
Ontstaan en verloop van de procedure
Bij brief, ingekomen op 20 juni 2015, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 17 juli 2015, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beschikking van 10 mei 2016 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Aan klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 18 mei 2016. Bij brief, ingekomen op 27 mei 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 12 februari 2019 alwaar namens de beklaagden mr. [..] is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 26 maart 2019.
1. De ontvankelijkheid van het verzet
Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.
2. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a) Het kantoor van de gerechtsdeurwaarders heeft van Lindorff Credit
Management B.V., voorheen genaamd Solveon Incasso B.V., een
dochteronderneming van de ABN Amro bank die incasso’s voor de bank
afhandelde, opdracht gekregen drie vorderingen op klager te incasseren.
b) De gerechtsdeurwaarders hebben klager aangeschreven tot betaling van de
vorderingen waarop is gecorrespondeerd tussen klager en de
gerechtsdeurwaarders bij brieven van 16 maart 2015 (klager aan
gerechtsdeurwaarders), 24 maart 2015 (gerechtsdeurwaarders aan klager), 26
maart 2015 (klager aan gerechtsdeurwaarders), 22 april 2015
(gerechtsdeurwaarders aan klager), 26 en 29 april 2015 (klager aan
gerechtsdeurwaarders), 30 april 2015 (gerechtsdeurwaarders aan klager),
6 en 15 mei 2015 (klager aan gerechtsdeurwaarders), 27 mei 2015
(gerechtsdeurwaarders aan klager), 8 juni 2015 (klager aan
gerechtsdeurwaarders) en 15 juni 2015 (gerechtsdeurwaarders aan klager).
3. De oorspronkelijke klacht
3.1 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat ondanks diverse pogingen daartoe, het
onmogelijk blijkt om ook maar de minste informatie en feitelijke onderbouwing te
verkrijgen inzake vermeende vorderingen. Klager voert daartoe allereerst aan dat de
gerechtsdeurwaarder sinds 12 maart 2015 drie vermeende vorderingen tracht te innen
op klager in het kader van een zogenaamde ‘herincassering’. Klager heeft
aangegeven niet tot betaling over te willen gaan voordat hij uitputtend is
geïnformeerd inzake deze dossiers. Klager wil graag antwoord op zijn redelijke
vragen.
3.2 Klager heeft geen antwoord op zijn vragen gekregen, noch heeft klager enig
bewijs ontvangen. De door de gerechtsdeurwaarders aan klager toegezonden stukken
blijken niets te bewijzen. In de op 22 april 2015 toegezonden stukken komt de naam
van de gerechtsdeurwaarder niet voor. Op 15 juni 2015 heeft klager een ‘interne
verklaring’, ontvangen bedoeld om aan te tonen dat de gerechtsdeurwaarders en een
klager onbekende partij zouden samenwerken. Een van de personen die deze
‘verklaring’ heeft ondertekend blijkt bij navraag niet bekend bij het bedrijf namens
wie deze persoon de verklaring heeft getekend.
3.3 De gerechtsdeurwaarders werpen een drempel op om te voorkomen dat klager
informatie krijgt. De gerechtsdeurwaarder deelt in zijn brief van 22 april 2015 mede
dat als klager meer informatie wenst naast de al toegezonden stukken, hij daarvoor
een vergoeding dient te betalen.
3.4 Als klager zich daarover beklaagt en verzoekt om een uitgebreid onderzoek,
wordt de klacht bij brief van 30 april 2015 beantwoord. Behalve dat dit niet conform
enig klachtenreglement is, blijkt uit de brief dat geen onderzoek is gedaan, op de
vragen van klager wordt niet ingegaan en van enige toelichting waarom zaken juist of
onjuist zijn is geen sprake. Wel eist de gerechtsdeurwaarder een betalingsregeling.
3.5 Als klager opnieuw zijn beklag doet via de website van de gerechtsdeurwaarders,
blijkt men wel over een procedure te beschikken volgens welke men handelt. Klager
ontvangt een ontvangstbevestiging met vermelding wie zijn klacht zal behandelen.
Ook nu verliep de afhandeling niet conform het klachtenreglement. De
gerechtsdeurwaarders hebben degene over wie de klacht van klager ging de klacht
deels laten behandelen. Met als gevolg dat klager ook in tweede instantie geen enkele
informatie noch uitleg heeft ontvangen maar opnieuw een verzoek om een
betalingsregeling.
3.6 Klager trekt hieruit de conclusie dat de gerechtsdeurwaarders trachten een
verbintenis met klager te bewerkstelligen met als doel inkomsten te verwerven
zonder dat een wettelijke reden aan ten grondslag ligt en met een eigen commercieel
gewin.
3.7 Klager verzoekt de klacht gegrond te verklaren en de gerechtsdeurwaarders een
gepaste maatregel op te leggen. Ook omdat klager is gebleken dat de
gerechtsdeurwaarder al enige jaren dit soort activiteiten onderneemt en klager niet de
enige is die dit meemaakt. Dit gedrag en deze manier van werken geeft geen pas.
4. De beslissing van de voorzitter
4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:
4.1 De klacht is gericht tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor en een bij naam
genoemde gerechtsdeurwaarder. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid,
van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts gerechtsdeurwaarders aan
tuchtrechtspraak onderworpen. Een gerechtsdeurwaarderskantoor kan niet als
beklaagde worden aangemerkt. De klacht richt zich niet tegen een bepaalde door een
gerechtsdeurwaarder verrichte (ambts)handeling. Nu het dossiers betreft die in
behandeling zijn op het kantoor van de in aanhef van deze beschikking vermelde
gerechtsdeurwaarders en mede gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam
van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). worden zij als beklaagden
aangemerkt.
4.2 Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een
tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
4.3 De gerechtsdeurwaarders hebben drie vorderingen van de Bank ter incasso in
behandeling gekregen. De gerechtsdeurwaarders hebben die vorderingen eerder in
behandeling gehad. Klager heeft informatie over die vorderingen opgevraagd en stelt
dat er geen mededeling is gedaan van cessie van die vorderingen of
vertegenwoordigingsbevoegdheid van (naar de voorzitter begrijpt) de bank.
De gerechtsdeurwaarders hebben klager op 24 maart 2015 geantwoord dat er geen
sprake is van cessie en uitgelegd hoe het zit met de vertegenwoordiging en de
bevoegdheid. De gerechtsdeurwaarders hebben klager hij brief van 22 april 2015 een
kopie van de door hem getekende overeenkomsten toegezonden waarop de
vorderingen zijn gebaseerd. De gerechtsdeurwaarders hebben klager ook een
getekende verklaring toegezonden als bewijs dat zij namens de bank en Lindorff in
en buiten rechte als gemachtigde mogen optreden in de dossiers van klager. Meer kan
van de gerechtsdeurwaarders niet worden verlangd. De gerechtsdeurwaarders hebben
niet tot taak om te beoordelen of de opdrachtgever wel in de vordering kan worden
ontvangen en ook niet om te beoordelen of de vordering die ter incasso wordt
aangeboden, gegrond is. Die taak is, indien het tot een gerechtelijke procedure komt,
voorbehouden aan de rechter die zich dan over de vordering en de verweren
daartegen moet buigen. Dat klager wellicht niet tevreden is over en overtuigd kan worden door de door hem toegezonden informatie doet niet ter zake. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.
4.4 Dat de gerechtsdeurwaarders een vergoeding vragen voor de door klager
gewenste informatie is niet tuchtrechtelijk laakbaar. De relevante informatie is klager
kosteloos toegezonden. Klager wenst echter kopieën van alle facturen, alle
correspondentie en alle afspraken die gemaakt zijn in de drie dossiers van klager.
Gelet op de hoeveelheid werk en tijd die daarmee gepaard gaat is het niet
tuchtrechtelijk laakbaar dat de gerechtsdeurwaarders daarvoor een vergoeding
vragen. Er is ook geen rechtsregel die zich daartegen verzet. Bovendien zijn de
vorderingen eerder in behandeling geweest bij de gerechtsdeurwaarders.
Aangenomen mag worden dat klager eerder correspondentie in de dossiers heeft
ontvangen. Klager vraagt naar dingen die hem al bekend moeten zijn. Het had op zijn
weg gelegen die correspondentie te administreren.
4.5 De wijze waarop door de gerechtsdeurwaarders de klachten van klager zijn
behandeld is evenmin tuchtrechtelijk laakbaar.
4.6 Gelet op het voorgaande kan niet gezegd worden dat de gerechtsdeurwaarder
tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld, zodat wordt beslist als volgt.
4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.
5. De gronden van het verzet
In verzet heeft klager (samengevat) aangevoerd dat hem niet bekend was dat de gerechtsdeurwaarders opdracht hebben gekregen van Lindorff Credit Mangement BV, voorheen genaamd Solveon Incasso BV, een dochteronderneming van de ABN-AMRO bank. Ook de gerechtsdeurwaarders hebben dit niet aan hem meegedeeld.
Het bedrijf dat wel contact met hem opnam, was Lindorff Debt Purchase,
gevestigd te Arnhem. Dit bedrijf heeft meerdere malen aangegeven de vorderingen te hebben gekocht.
In de beschikking wordt verwezen naar een brief van de gerechtsdeurwaarders van 24 maart 2015, deze brief bevindt zich echter niet in klagers dossier. Uit de feiten blijkt dat de gerechtsdeurwaarders deze brief meer dan waarschijnlijk later aan het dossier hebben toegevoegd zogenaamd als antwoord op klagers brief van 16 maart 2015 waarbij de gerechtsdeurwaarders tegelijkertijd hun werkelijke reactie van 20 maart 2015 uit het dossier verwijderd hebben.
De vraag is wat de gerechtsdeurwaarders nog meer aan het dossier hebben toegevoegd of verwijderd. De gerechtsdeurwaarders hebben gesteld dat er nooit betaald is, terwijl er al € 10.000 is voldaan. Er zijn specifieke afspraken gemaakt met Solveon, deze zijn niet echter bekend bij de gerechtsdeurwaarders.
6. De beoordeling van de gronden van het verzet
6.1 Aan de orde is de vraag of de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast.
6.2 Klager heeft gesteld dat de brief van 24 maart 2015 waarschijnlijk later aan het dossier is toegevoegd en de brief van 20 maart 2015 is verwijderd uit het dossier. Uit het feit dat klager de brief van 24 maart 2015 niet zegt te kennen kan niet de conclusie worden getrokken dat de gerechtsdeurwaarders deze brief later aan het dossier zouden hebben toegevoegd. Dat de gerechtsdeurwaarders hun werkelijke reactie van 20 maart 2015 uit het dossier zouden hebben verwijderd, heeft klager evenmin aangetoond. Ook de overige gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op waaruit geconcludeerd zou moeten worden dat de voorzitter niet de juiste maatstaf heeft toegepast bij de beoordeling van de klacht. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
6.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
BESLISSING:
De kamer voor gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E. Diepraam, plaatsvervangend-voorzitter, mr. L. Voetelink en mr. J.N. Reijn, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 maart 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.