ECLI:NL:TGDKG:2019:48 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/618837 DW RK 16/1235

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:48
Datum uitspraak: 26-03-2019
Datum publicatie: 10-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/618837 DW RK 16/1235
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet na tussenbeslissing. Uit het antwoord op de in de tussenbeslissing gestelde vragen blijkt dat de gerechtsdeurwaarder heeft vastgesteld dat er al beslag lag op het inkomen van klager. De gerechtsdeurwaarder had geen specifieke opdracht op het leggen van beslag op roerende zaken. Verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 26 maart 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 8 november 2016 met zaaknummer C/13/598061 / DW RK 15/1073 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/618837 / DW RK 16/1235 ED/RH ingesteld door:

[..],

wonende te [..],

klager,

tegen:

[..],

gerechtsdeurwaarder te [..],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [..].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 20 november 2015, heeft klager een klacht

ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij

verweerschrift, ingekomen op 18 december 2015, heeft de gerechtsdeurwaarder

gereageerd. Bij beschikking van 8 november 2016 heeft de voorzitter de klacht als

kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beschikking van de

voorzitter toegezonden bij brief van 8 november 2016. Bij brief, ingekomen op 17 november 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beschikking van de

voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 8 augustus

2017 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager is,

hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter

zitting zijn aantekeningen gemaakt. Op 18 augustus 2017 heeft de kamer een tussenbeslissing genomen waarin vragen zijn gesteld aan de gerechtsdeurwaarder. Op 1 september 2017 heeft de kamer uitlatingen van verweerder ontvangen waarin de bij tussenbeslissing gestelde vragen zijn beantwoord. Klager heeft op 2 september 2017 en op 5 februari 2019 zijn reactie gegeven.

Op 12 februari 2019 is de openbare terechtzitting in de stand waarin het zich bevond  voortgezet. Ter zitting is de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder verschenen. Hoewel behoorlijk opgeroepen, is klager niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 26 maart 2019.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 De vragen die in de tussenbeslissing zijn gesteld zijn:

a. heeft de gerechtsdeurwaarder na betekening gebruik gemaakt van zijn

bevoegdheden in art. 475g lid 3 of 4 Rv, of anderszins vastgesteld of klager

inkomen had en of daarop reeds derdenbeslag was gelegd?

b. heeft de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder opdracht gegeven om beslag op de roerende zaken van klager te leggen of heeft de gerechtsdeurwaarder

dit binnen de door de opdrachtgever gegeven beleidsvrijheid zelf besloten?

6.2 De gerechtsdeurwaarder heeft op vraag a (samengevat) het volgende  geantwoord. Op 4 september 2012 heeft [..](elektronisch) de UWV-polis geraadpleegd. Daaruit bleek dat klager een rechtsverhouding had met de gemeente [..]. Vervolgens is op 5 september2012 schriftelijk navraag gedaan bij deze gemeente. Op 25 september 2012 heeft de gemeente haar antwoord verzonden, waaruit bleek dat klager een alleenstaande uitkering heeft, waarop beslag lag.

Op 18 februari 2013 heeft [..] opnieuw (elektronisch) de UWV-polis geraadpleegd. Vervolgens is op 19 februari 2013 opnieuw schriftelijk navraag gedaan hij de gemeente [..]. Op 27 februari 2013 werd het antwoord van de gemeente ontvangen, waaruit bleek dat klager nog steeds een alleenstaande uitkering had, waarop beslag lag. Ook in april en augustus 2014 en in januari 2015 zijn bevragingen gedaan. Naar aanleiding van die bevragingen, is geen gewijzigde situatie geconstateerd.

De gerechtsdeurwaarder heeft op vraag b (samengevat) het volgende geantwoord . De opdrachtgever van [..]heeft niet expliciet opdracht gegeven om beslag op roerende zaken te leggen. Binnen een ruimer kader is opdracht verstrekt waarin de gerechtsdeurwaarder beleidsvrijheid toe kwam. De wet kent geen volgorde in het toepassen van verhaalsmogelijkheden.

6.3 Klager heeft in zijn reactie van 2 september 2017 gesteld dat hij de gerechtsdeurwaarder meerdere malen er op heeft gewezen dat [..], thans [..], niet de mogelijkheid heeft gehad te reageren op de stellingen van de gerechtsdeurwaarder. Daarnaast blijft de gerechtsdeurwaarder volhouden dat klager de deur niet heeft opengedaan toen de gerechtsdeurwaarder (uit Zeeland) bij hem aan de deur stond. De gerechtsdeurwaarder was volledig geïnformeerd over klagers situatie, zowel dat zijn inkomen onder de beslagvrije voet lag, als dat de inboedel niet in zijn eigendom is. Voorts heeft klager in zijn e-mailbericht van 5 februari 2019 zijn stellingen herhaald en gesteld dat er geen contact met hem is opgenomen voor een regeling dan wel om een beslagvrije voet vast te stellen.

6.4 Aan de orde is de vraag of de voorzitter bij het nemen van zijn beslissing de juiste maatstaf heeft toegepast. Voor zover klager nieuwe klachten in verzet heeft aangevoerd kan hij daarin niet worden ontvangen. Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld. Klager kan niet worden ontvangen in zijn klacht als vermeld onder 6.2 van de tussenbeslissing van 18 augustus 2017. Ook kan niet worden ingegaan op de reactie van klager van 2 september 2017 betreffende de stelling dat de gerechtsdeurwaarder heeft verzuimd contact op te nemen met [..].

6.5 Klager heeft in verzet (zie tussenbeslissing van 18 augustus 2017) gesteld dat hij niet eens is met de stelling van de voorzitter dat niet nodig was op alle brieven van klager aan de gerechtsdeurwaarder te reageren. De kamer overweegt hierover dat in de bestreden beslissing wordt vermeld dat een bepaalde brief door de gerechtsdeurwaarder als kennisgeving kon worden aangenomen. Ook wordt gesteld dat de gerechtsdeurwaarder niet hoefde te reageren op een brief waarin dezelfde vragen zijn gesteld als in een eerdere brief. Daarnaast is vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder verder op alle brieven van klager heeft gereageerd. De kamer overweegt dat gebleken is dat de voorzitter hiermee de juiste maatstaf heeft toegepast.

6.6 Klager heeft voorts in verzet aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder nooit om betalingsbewijzen heeft verzocht, dat de gerechtsdeurwaarder niet heeft aangebeld en dat gedreigd wordt met boedelbeslag. De kamer overweegt hieromtrent, daarbij de antwoorden op de in de tussenbeslissing gestelde vragen mede in overweging nemende, dat wat in de bestreden beslissing hierover is overwogen geen onjuiste toepassing van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.

De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer tot een ander oordeel zou moeten komen dan de voorzitter in zijn beschikking van 8 november 2016. De kamer is het met de beschikking van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

6.7 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E. Diepraam, plaatsvervangend-voorzitter, mr. L. Voetelink en mr. J.N. Reijn, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 maart 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.