ECLI:NL:TGDKG:2019:43 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/655930 / DW RK 18/548

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:43
Datum uitspraak: 07-05-2019
Datum publicatie: 08-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/655930 / DW RK 18/548
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Inkomen is min of meer gelijk aan beslagvrije voet. Inboedel is sedert 2003 eigendom van derden en er is vanaf die tijd niets bij gekocht. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 7 mei 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 9 oktober 2018 met zaaknummer C/13/634505 / DW RK 17/862 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/655930 / DW RK 18/548 DB/WdJ ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klager,

tegen:

[  ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 24 augustus 2017, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 19 september 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 9 oktober 2018 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij brief, ingekomen op

18 oktober 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

De gerechtsdeurwaarder heeft bij e-mail van 21 maart 2019 op het verzet gereageerd en medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 26 maart 2019 waar klager is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op

7 mei 2019.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten

a)      Het kantoor van de gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van een ten nadele van klager gewezen vonnis.

b)      Bij brief van 9 december 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klager tot betaling van het verschuldigde bedrag aangeschreven.

c)      Vervolgens is tussen klager en de gerechtsdeurwaarder gecorrespondeerd over een verklaring van inkomen voorzien van bewijsstukken bij brieven van 12 januari 2017 (gerechtsdeurwaarder), 26 januari 2017 (klager),

8 februari 2017 (gerechtsdeurwaarder), 6 maart 2017 (gerechtsdeurwaarder), 22 maart 2017 (klager), 18 april 2017 (gerechtsdeurwaarder), 2 mei 2017 (klager), 12 mei 2017 (gerechtsdeurwaarder) en 19 mei 2017 (klager).

d)     Bij brief van 21 augustus 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder klager aangekondigd beslag roerende zaken te komen leggen op 4 september 2017.

e)      Bij brief van 22 augustus 2017 heeft klager op die brief gereageerd.

3. De oorspronkelijke klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar handelen in het kader van de incasso van een vordering. Het inkomen van klager en zijn echtgenote is min of meer gelijk aan de beslagvrije voet. De vrije ruimte bedraagt ca. € 5,00 per maand. Al hetgeen zich aan inboedel in de woning van klager bevindt is sedert 2003 eigendom van derden en er is vanaf die tijd niets bij gekocht. Klager verkeerde vanaf eind 2004 tot begin 2011 in staat van faillissement. De curator heeft de verkoop van de inboedel gerespecteerd. De gerechtsdeurwaarder heeft van klager gespecificeerde berekeningen van de beslagvrije voet ontvangen en een afschrift van de verkoopovereenkomst van de inboedel. De gerechtsdeurwaarder weet dat een beslag op de inboedel geen enkel redelijk doel dient. Desondanks wordt ongeoorloofde druk op klager uitgeoefend met de dreiging om op of na 4 september 2017 in gezelschap van de politie en een slotenmaker aan de deur te komen om zich met de sterke arm toegang tot de woning van klager te verschaffen.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 De gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd

gerechtsdeurwaarder, kandidaat-gerechtsdeurwaarder en degene die is toegevoegd in

het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding,

zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd

met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen

of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat

of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare

gedraging in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.

4.2 Dat is niet het geval. De verplichting tot het opgeven van bronnen van inkomsten is door de wet op klager gelegd. Uit de correspondentie volgt dat klager weigert bewijsstukken van zijn inkomsten en uitgaven toe te zenden. Dat is nodig zodat de gerechtsdeurwaarder kan controleren of hetgeen door klager wordt opgegeven juist is. Het enkele opsturen van een berekening van de beslagvrije voet is dus niet voldoende. Onder het door klager toegezonden formulier staat nu juist vermeld dat aan de berekening geen rechten kunnen worden ontleend. Bovendien stelt de gerechtsdeurwaarder dat de door klager toegezonden berekening, zijn stelling dat er slechts € 5,00 ruimte is, niet lijkt te bevestigen.

4.3 Of er sinds 2003 niets aan de inboedel van klager is veranderd kan eerst worden vastgesteld als de gerechtsdeurwaarder de inboedel heeft bekeken. Ook het door klager overgelegde afschrift van de verkoopovereenkomst hoeft de gerechtsdeurwaarder er dus niet van te weerhouden beslag op roerende zaken aan te kondigen.

4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

5. De gronden van het verzet

5.1 In verzet heeft klager aangevoerd dat hij zich bij brief van 2 mei 2017 bereid heeft verklaard om bewijsstukken te leveren van zijn inkomsten en uitgaven. Klager heeft hiertoe om een specificatie van de gewenste bewijzen gevraagd, maar niet gekregen.

5.2 Klager heeft verder aangevoerd dat de voorzitter niet motiveert waarom de gegevens in de berekening van de beslagvrije voet onvoldoende zouden zijn. De voorzitter volgt klakkeloos de bewering van de gerechtsdeurwaarder dat er meer betalingsruimte zou zijn, zonder dat daar een berekening aan ten grondslag ligt.

5.3 Klager heeft tevens aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder geen contact met hem heeft opgenomen om de inboedel te controleren. De voorzitter gaat volledig voorbij aan het intimiderend karakter van het nodeloos dreigen met beslaglegging onder aanwezigheid van de politie en de sleutelmaker.

6. Het verweer in verzet van de gerechtsdeurwaarder

In verzet heeft de gerechtsdeurwaarder de door klager aangevoerde gronden gemotiveerd betwist. Voor zover nodig wordt hierna op dat verweer ingegaan.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. D. Bode, plaatsvervangend-voorzitter, mr. C.A. van Dijk en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

7 mei 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.