ECLI:NL:TGDKG:2019:42 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/658240 / DW RK 18/618

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:42
Datum uitspraak: 07-05-2019
Datum publicatie: 08-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/658240 / DW RK 18/618
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Dagvaarding is niet betekend. De gerechtsdeurwaarder geeft niet het complete dossier ter inzage. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 7 mei 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 20 november 2018 met zaaknummer C/13/634036 / DW RK 17/818 LV/SM en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/658240 / DW RK 18/618 DB/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

1. [ ],

(op dit moment) toegevoegd-gerechtsdeurwaarder te [ ],

en

2. [ ],

(voormalig) gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagden.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mails (met bijlagen), ingekomen op 8 en 11 augustus 2017, heeft klager een klacht ingediend tegen gerechtsdeurwaarder sub 1 en het kantoor van gerechtsdeurwaarder sub 2. Namens gerechtsdeurwaarder sub 1 is bij e-mail van

23 augustus 2017 op de klacht gereageerd. Bij verweerschrift, ingekomen op

14 september 2017 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 20 november 2018 heeft de voorzitter de klacht ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 1 als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen en ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 2 als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij e-mail, ingekomen op 3 december 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft bij e-mail van 20 maart 2019 op het verzet gereageerd en medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Klager heeft zijn verzet aangevuld bij e-mail van 21 maart 2019.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 26 maart 2019 waar klager is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt.

De uitspraak is bepaald op 7 mei 2019.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          Bij vonnis van 7 januari 2011 van de kantonrechter te Rotterdam is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

-          Bij exploot van 31 januari 2011 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 het vonnis van 7 januari 2011 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-          In oktober 2014 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 van Intrum Justitia de opdracht gekregen om tot tenuitvoerlegging van het ten laste van klager gewezen vonnis over te gaan.

-          Op 27 oktober 2014, 2 januari 2015 en 10 februari 2015 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 klager aangeschreven om aan het vonnis te voldoen.

-          Op 26 februari 2015 is beslag gelegd op de bijstandsuitkering van klager.

-          Medio april 2017 heeft klager verzocht om de aanpassing van de beslagvrije voet.

-          Eind mei 2017 heeft klager om inzage in zijn dossier verzocht, omdat hem niet duidelijk is waar de vorderingen op zien.

-          Bij e-mail van 7 juni 2017 (en vervolgens op 20 juni 2017) heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 aan klager laten weten waar de vorderingen betrekking op hebben.

-          Bij onder meer e-mails van 27 en 29 juni 2017 blijft klager informeren naar de identiteit van de beslagleggers, dan wel werkelijke schuldeisers.

-          Bij e-mail van 12 juli 2017 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 aan klager laten weten dat Tele-2 de oorspronkelijke schuldeiser was.

-          Naar aanleiding van onderhavige klacht heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 nogmaals contact gehad met Intrum Justitia. Uit dat contact is naar voren gekomen dat het geen vordering van Tele-2 betrof, maar een eigen “oude” vordering van Intrum Justitia zelf. Bij brief van 13 september 2017 is klager hiervan op de hoogte gesteld.

3. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er - naar de voorzitter begrijpt - over dat:

a)      gerechtsdeurwaarder sub 1 de dagvaarding nooit aan hem heeft betekend en dat hij om die reden niet heeft kunnen verschijnen ter zitting;

b)      klager sinds 2009 een vordering heeft op Intrum Justitia en, omdat een vertegenwoordiger van Intrum Justitia gegevens heeft vervalst, bij de rechter in zijn nadeel is geoordeeld;

c)      gerechtsdeurwaarder sub 2 niet reageert op zijn klachten. Klager mag de verantwoordelijken niet spreken en zijn dossier niet inzien. Klager weet dan ook niet wie er geld van hem vordert en waarom.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

3.1 De Gerechtsdeurwaarderswet kent geen termijn waarbinnen een klacht moet worden ingediend. Vaste rechtspraak van het Gerechtshof te Amsterdam is dat een termijn van drie jaar in een tuchtprocedure tegen een gerechtsdeurwaarder als redelijk wordt aanvaard. Deze termijn begint te lopen op de dag waarop de klager van het handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarder kennis heeft genomen of heeft kunnen nemen.

3.2 De klacht van klager tegen gerechtsdeurwaarder sub 1 richt zich tegen de betekening van het oproepingsexploot ergens in 2010, waarna het verstekvonnis van 7 december 2010 is gewezen. Nu de klacht is ingediend betrekkende hebbend op een periode van langer dan drie jaar geleden, dient klager kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn klacht.

5.1 De klacht is (voor een deel) ingediend tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor hetgeen op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet niet kan. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt. De in aanhef (onder sub 2) genoemde gerechts­deur­­waarder wordt als beklaagde aangemerkt, omdat de behandeling van de dossiers van klager onder zijn verantwoordelijkheid en toezicht plaatsvinden.

5.2 Op grond van het hiervoor genoemde artikel kunnen de klachten tegen Intrum Justitia, niet ter beoordeling aan deze kamer worden voorgelegd. (Medewerkers van) incassobureaus vallen niet onder de lijst van personen die aan het tuchtrecht onderworpen zijn. Klachten ten aanzien van het handelen en/of nalaten van Intrum Justitia zullen in deze beslissing dan ook niet worden meegenomen.

5.3 Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen van gerechtsdeurwaarder sub 2 (hierna: de gerechtsdeurwaarder) in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

5.4 Daarvan is geen sprake. Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven, daaronder ook begrepen e-mails, met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso of executie (binnen een redelijke termijn) beantwoordt. Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde producties van correspondentie tussen partijen kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarder wel degelijk op correspondentie van klager heeft gereageerd. Ook is de gerechtsdeurwaarder ingegaan op de vraag van klager wie nu de feitelijke schuldeiser zijn.

4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 1 als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen en ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 2 als kennelijk ongegrond afgewezen.

5. De gronden van het verzet

5.1 In verzet heeft klager aangevoerd dat gerechtsdeurwaarderskantoor [ ] tot op heden niet het complete dossier ter inzage heeft gegeven en het hem dan ook nog steeds onduidelijk is hoe en waarvoor geld wordt en is gevorderd.

5.2 Klager heeft verder aangevoerd dat hij niet begrijpt waarom zijn klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk is verklaard, omdat hij niet op de hoogte is gebracht van een zitting en bij verstek is veroordeeld.

6. Het verweer in verzet van de gerechtsdeurwaarder

In verzet heeft de gerechtsdeurwaarder de door klager aangevoerde gronden gemotiveerd betwist. Voor zover nodig wordt hierna op dat verweer ingegaan.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. D. Bode, plaatsvervangend-voorzitter, mr. C.A. van Dijk en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

7 mei 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.