ECLI:NL:TGDKG:2019:41 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/636342 / DW RK 17/989

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:41
Datum uitspraak: 07-05-2019
Datum publicatie: 08-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/636342 / DW RK 17/989
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klager stelt dat de kosten overduidelijk disproportioneel zijn gelet op de hoogte van de schulden. Klacht ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 7 mei 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/636342 / DW RK 17/989 DB/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

gemachtigde: [ ],

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: [ ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 29 september 2017, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 31 oktober 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 26 maart 2019 waar klager met zijn gemachtigde en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt.

De uitspraak is bepaald op 7 mei 2019.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Op 12 mei 2017 is aan klager een dwangbevel betekend voor een vordering van Zorginstituut Nederland van € 6,50.

-           Op 12 juli 2017 is aan klager een dwangbevel betekend voor een vordering van het CAK van € 23,94. 

2. De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat hij door misverstanden kleine bedragen niet heeft betaald aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Het CJIB heeft de vorderingen overgedragen aan de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft vervolgens geen rekening gehouden met artikel 8 van de Verordening KBvG Normen voor Kwaliteit en artikelen 10 en 11 van de Verordening Beroeps- en Gedragsregels gerechtsdeurwaarders en heeft daarmee onnodige kosten gemaakt.

De kosten zijn overduidelijk disproportioneel gelet op de hoogte van de schulden, waardoor de vorderingen zijn opgelopen tot respectievelijk € 129,23 en € 149,73.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Dat geval doet zich hier niet voor. Niet is gebleken dat het standpunt dat de gerechtsdeurwaarder heeft ingenomen en zijn daarop gebaseerde handelingen in strijd zijn met de tuchtrechtelijke norm. Een gerechtsdeurwaarder heeft een ministerieplicht. Dat betekent dat als aan hem de executie van, zoals in dit geval twee dwangbevelen wordt opgedragen, hij in beginsel aan die opdracht gehoor moet geven. Een gerechtsdeurwaarder is daarbij niet gehouden onderscheid te maken in de hoogte van het verschuldigde bedrag. De stelling van klager dat de gerechts-deurwaarder onnodige kosten heeft gemaakt is niet onderbouwd en evenmin gebleken. Bovendien blijkt uit het verweerschrift en het verhandelde ter zitting dat de gerechtsdeurwaarder de kosten van betekening in één van de zaken uit coulance alsnog (deels) heeft gecrediteerd.

4.3 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. D. Bode, plaatsvervangend-voorzitter, mr. C.A. van Dijk en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

7 mei 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.