ECLI:NL:TGDKG:2019:39 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/635241 / DW RK 17/905

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:39
Datum uitspraak: 02-04-2019
Datum publicatie: 17-04-2019
Zaaknummer(s): C/13/635241 / DW RK 17/905
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Nakosten. Gerechtsdeurwaarder is niet verschenen op aangekondigde beslagdatum. Beslagvrije voet. Hoogte vordering niet juist. Klacht ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 2 april 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/635241 / DW RK 17/905 LvB/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

1. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

gemachtigde: [ ],

2. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

gemachtigde: [ ],

beklaagden.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen van 6 september 2017 heeft klager een klacht ingediend tegen (de kantoren van) beklaagden, hierna: gerechtsdeurwaarders. Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft bij verweerschrift van 23 oktober 2017 op de klacht gereageerd. Gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft bij verweerschrift van 7 november 2017 op de klacht gereageerd. Bij e-email van 1 februari 2019 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 een nadere reactie gegeven. Klager en gerechtsdeurwaarder sub 1 hebben schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 19 februari 2019 alwaar de gemachtigde van gerechtsdeurwaarder sub 2 is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 2 april 2019.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-                      Bij vonnis van 23 november 2016 van de kantonrechter te Arnhem is klager veroordeeld tot betaling van een bij dagvaarding gevorderd bedrag en de proceskosten.

-                      Het vonnis is bij exploot van 9 december 2016 aan klager betekend met gelijktijdig bevel tot betaling van een bedrag van in totaal € 458,48.

-                      Bij brief van 27 december 2016 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 klager aangekondigd beslag te komen leggen op zijn roerende zaken op 10 januari 2017. Hierop heeft klager bij e-mail van diezelfde datum gereageerd.

-                      Op 1 februari 2017 is ten laste van klager beslag gelegd onder de Ontvanger van de Belastingen. In het exploot is aangezegd dat de beslagvrije voet

€ 631,79 per maand bedraagt.

-                      Bij brief van 9 februari 2017 heeft klager bericht ontvangen van de Belastingdienst waarin hem wordt medegedeeld dat door gerechtsdeurwaarder sub 1 beslag is gelegd met een beslagvrije voet van € 0,00.

-                      Bij brief van 13 februari 2017 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 klager de met hem overeengekomen betalingsregeling van € 50,00 per maand bevestigd.

-                      Bij brief van 2 mei 2017 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 klager aangekondigd beslag te komen leggen op zijn roerende zaken op 16 mei 2017. Hierop heeft klager bij e-mail van 12 mei 2017 gereageerd.

-                       Bij brief van 18 mei 2017 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 klager de met hem overeengekomen betalingsregeling van € 100,00 per maand bevestigd.

-                      Bij brief van 18 mei 2017 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 een door hem gelegd beslag onder de Belastingdienst ter verdeling aangemeld bij gerechtsdeurwaarder sub 1. Daarbij is opgave gedaan dat van klager nog een bedrag van € 2.549,11 te vorderen was.

-                       Bij brieven van 7 juni 2017 en 10 juli 2017 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 klager een overzicht van de vordering toegezonden. In de brieven wordt gedreigd met beslaglegging op roerende zaken van klager met behulp van de politie en eventueel de slotenmaker.

-           Op 14 augustus 2017 heeft klager van gerechtsdeurwaarder sub 1 een overzicht ontvangen van drie vorderingen, te weten de vordering van hem, een vordering van [ ] en een vordering van gerechtsdeurwaarder sub 2.

2. De klacht

2.1 Klager verwijt gerechtsdeurwaarder sub 1 dat hij bij de betekening van het vonnis nakosten in rekening heeft gebracht die niet zijn gevorderd en ook niet zijn toegewezen.

2.2 Klager verwijt gerechtsdeurwaarder sub 1 verder dat hij op 10 januari 2017 niet bij klager langs is geweest om beslag te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft kennelijk nooit de bedoeling gehad om daadwerkelijk beslag te leggen.

2.3 Klager klaagt over het feit dat het niet te verklaren is hoe de Belastingdienst tot een beslagvrije voet van 0,00 komt en gerechtsdeurwaarder sub 1 de beslagvrije voet heeft bepaald op € 631,79. Dat is een onrechtmatigheid, waarvoor de gerechtsdeurwaarder de verantwoordelijkheid draagt. Daarbij komt dat de informatie op basis waarvan de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet heeft vastgesteld niet van klager afkomstig is. Klager heeft geen partner, hetgeen de gerechtsdeurwaarder redelijkerwijs had kunnen weten op grond van de gegevens van de Basisregistratie Personen, alsmede de door klager op 8 februari 2017 aangeleverde informatie waarin door klager opgave is gedaan van zijn bron van inkomsten.

2.4 Klager verwijt gerechtsdeurwaarder sub 1 dat hij op 16 mei 2017 wederom niet bij klager langs is geweest om beslag te leggen, ondanks dat hij dit bij brief van

2 mei 2017 had aangekondigd.

2.5 Klager klaagt er tevens over dat gerechtsdeurwaarder sub 1 in de brieven van

7 juni 2017 en 10 juli 2017 opnieuw heeft gedreigd met beslag roerende zaken, maar wederom niet is komen opdagen. Bovendien geeft de gerechtsdeurwaarder geen inzage in de plotselinge stijging van de vordering.

2.6 Klager verwijt gerechtsdeurwaarder sub 1 ook dat hij in de periode van 27 juli 2017 tot 2 augustus 2017 heeft verzocht om stukken om de beslagvrije voet te kunnen berekenen, terwijl hij dit op grond van de door klager op 8 februari 2017 ingezonden informatie destijds al had kunnen/moeten doen. De beslagvrije voet is bij brief van 10 augustus 2017 vastgesteld op € 1.337,15.

2.7 Klager klaagt er verder over dat het in de brief van 14 augustus 2017 genoemde bedrag van € 6.461,52 van de vordering van [ ] onjuist is. Dat moet een bedrag van € 2.406,88 zijn. Het is de verantwoordelijkheid van gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 om de juiste informatie uit te wisselen. Daarbij heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 als eerste beslaglegger de eerste verantwoordelijkheid.

2.8 Klager verwijt gerechtsdeurwaarder sub 1 voorts dat uit de e-mail van de gerechtsdeurwaarder van 16 augustus 2017 blijkt dat hij op 22 juni 2017 en 28 juli 2017 bedragen van de Belastingdienst heeft ontvangen. Er werd dus op 10 juli 2017 gedreigd met beslag op roerende zaken voor een bedrag waarvan vast stond dat dit onjuist was. Omdat de gerechtsdeurwaarder geen informatie geeft over de ontvangen bedragen is het zelfs mogelijk dat de gehele vordering op die datum al was voldaan.

2.9 Klager verwijt gerechtsdeurwaarder sub 1 onduidelijk te zijn over hoe het op

23 augustus 2017 medegedeelde saldo van gerechtsdeurwaarder sub 2 van € 1.874,80 tot stand is gekomen.

2.10 Klager verwijt gerechtsdeurwaarder sub 2 dat deze een vordering van € 6.461,52 heeft opgegeven, welk bedrag feitelijk onjuist was.

2.11 Klager verzoekt om gerechtsdeurwaarder sub 1 te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding wegens valsheid in geschrifte bij het vaststellen van de beslagvrije voet, vanwege het tot vijf maal toe dreigen met beslag roerende zaken zonder dat hier daadwerkelijk gevolg aan is gegeven, vanwege het willens en wetens verkeerd vaststellen van de beslagvrije voet en vanwege het onjuist informeren van klager over de openstaande vorderingen. Klager is van mening dat gerechtsdeurwaarder sub 1 onnodig en onredelijke kosten heeft gemaakt die geheel voor zijn rekening dienen te komen. Alle executiekosten dienen in mindering te worden gebracht.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 Omdat een kantoor geen beklaagde kan zijn worden, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarders als beklaagden aangemerkt. Het dossier van klager kan worden aangemerkt als vallende onder hun verantwoordelijkheid. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.1 overweegt de kamer het volgende. Nakosten vallen onder de proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 237 van het Wetboek van Rechtsvordering. Voor deze kosten geldt dat een partij die beschikt over een vonnis waarin een kostenveroordeling is uitgesproken, ook aanspraak mag maken op nakosten (ECLI:NL:HR:2010:BL1116 en ECLI:NL:RBAMS:2010:BO8910). In het geval tegen de nakosten bezwaar wordt gemaakt  dient een andere procedure te worden gevolgd. Nu uit de stukken volgt dat klager pas in de tuchtklacht bezwaar tegen deze kosten heeft gemaakt en gerechtsdeurwaarder sub 1 de nakosten uit het dossier heeft verwijderd, dient dit klachtonderdeel ongegrond te worden verklaard.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdelen 2.2 en 2.4 overweegt de kamer het volgende. Gerechtsdeurwaarder sub 1 stelt in zijn verweer dat hij de aangekondigde beslagleggingen heeft geannuleerd, omdat klager in e-mails van 10 januari 2017 respectievelijk 12 mei 2017 heeft aangegeven dat hij op de aangekondigde beslagdata niet aanwezig zal zijn. Klager heeft in de e-mails tevens aangegeven dat zijn woning is voorzien van een alarminstallatie met bewakingscamera’s en dat het openbreken van zijn woning zal worden gevolgd door een oproep van de politie door de aanwezigheid van een groot kaliber jachtvuurwapen dat in zijn woning aanwezig is. Het openbreken van zijn woning zal worden opgevat als een poging om in het bezit te komen van het wapen en zal voor alle aanwezigen bijzonder vervelende gevolgen hebben.

Op grond van vaste rechtspraak had de gerechtsdeurwaarder aan klager moeten mededelen dat hij niet op de aangekondigde beslagdata zou verschijnen, maar omdat klager zelf al had aangegeven dat hij niet aanwezig zou zijn op de betreffende dagen, is dit gebrek niet dusdanig dat sprake is van tuchtrechtrechtelijk laakbaar handelen.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.3 overweegt de kamer het volgende. Gerechtsdeurwaarder sub 1 kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor hetgeen de Belastingdienst aan klager heeft medegedeeld. In het exploot van 1 februari 2017 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 een beslagvrije voet opgenomen. De door klager op 8 februari 2017 toegezonden stukken doen hieraan niet af want die stukken dateren van na de beslaglegging. Bovendien is bij de betekening van het vonnis en op

12 januari 2017 aan klager verzocht zijn bronnen van inkomsten op te geven. De verplichting om bronnen van inkomsten op te geven berusten volgens de wet op klager. Of iemand wel of geen partner heeft, kan niet zonder meer worden afgeleid uit de gegevens van de Basisregistratie Personen. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.5 overweegt de kamer het volgende. In de brieven van 7 juni 2017 en 10 juli 2017 wordt weliswaar gedreigd met beslag op roerende zaken van klager, maar dat is toegestaan. Er is geen concrete datum aangekondigd waarop de gerechtsdeurwaarder beslag zou komen leggen. Dat de gerechtsdeurwaarder niet bij klager aan de deur is geweest, is in dat geval niet tuchtrechtelijk laakbaar. De kamer overweegt verder dat uit de brieven voldoende blijkt hoe de vordering is opgebouwd. Dat de vordering is opgelopen vanwege executiekosten kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden verweten. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.6 overweegt de kamer het volgende. De beslagvrije voet kan pas op de juiste manier worden berekend op het moment dat de gerechtsdeurwaarder beschikt over de benodigde bewijsstukken. Uit de overgelegde producties kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarder die meermalen heeft opgevraagd. Klager heeft weliswaar op 8 februari 2017 het formulier bronnen van inkomsten aan gerechtsdeurwaarder sub 1 verzonden, echter zonder bewijsstukken. Pas in augustus 2017 heeft klager de gevraagde bewijsstukken overgelegd, waarop gerechtsdeurwaarder sub 1 de beslagvrije voet heeft aangepast. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.7 overweegt de kamer het volgende. Uit het verweer van gerechtsdeurwaarder sub 2 volgt dat hij op 18 mei 2017 een bedrag van € 2.549,11 ter verdeling bij gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft aangemeld. Het in de brief van 14 augustus 2017 van gerechtsdeurwaarder sub 1 aan klager genoemde bedrag van € 6.461,52 is dus onjuist. Een gerechtsdeurwaarder die een vergissing begaat of een rekenfout maakt, maakt zich in het algemeen daarmee niet zonder meer schuldig aan handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk dient te worden bestraft. Dit kan anders zijn wanneer de vergissing of fout klaarblijkelijk het gevolg is van grote onzorgvuldigheden of van handelen tegen beter weten in. Hiervan is niet gebleken. Gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft het foutieve bedrag hersteld nadat hij daarop door klager bij e-mail van 21 augustus 2017 gewezen is. Klager is hiervan bij e-mail van 23 augustus 2017 op de hoogte gebracht.

4.9 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.8 overweegt de kamer het volgende. Dat er bedragen zijn ontvangen van de Belastingdienst wil niet zeggen dat de vordering volledig was voldaan. De stelling van klager dat het mogelijk zou zijn dat met de ontvangen bedragen de gehele vordering op die datum al zou zijn voldaan, wordt niet door hem onderbouwd. Dat er in de brief van 10 juli 2017 is gedreigd met beslag op roerende zaken van klager is dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar.

4.10 De kamer overweegt dat voor zover het verwijt in klachtonderdeel 2.9 al doel zou treffen, dit klachtonderdeel gericht is tegen de verkeerde gerechtsdeurwaarder.

4.11 De kamer overweegt dat klachtonderdeel 2.10, dat is gericht tegen gerechtsdeurwaarder sub 2, feitelijke grondslag mist. Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft bij brief van 18 mei 2017 geen € € 6.461,52 ter verdeling aangemeld maar

€ 2.549,11.

4.12 Voor de door klager gedane verzoeken tot schadevergoeding is in het tuchtrecht geen plaats. Klager dient zich hiertoe te wenden tot de civiele rechter.

4.13 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. D. Bode en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.