ECLI:NL:TGDKG:2019:35 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/653434 / DW RK 18/473

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:35
Datum uitspraak: 02-04-2019
Datum publicatie: 17-04-2019
Zaaknummer(s): C/13/653434 / DW RK 18/473
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klaagster stelt dagvaarding niet te hebben ontvangen. Beslag op pensioen. Geen rekening gehouden met beslagvrije voet. Schuld is verdubbeld. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 2 april 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 28 augustus 2018 met zaaknummer C/13/633653 DW RK 17/792 LV/RH en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/653434 / DW RK 18/473 LvB/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ] (Duitsland),

klaagster,

tegen:

[ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: [ ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 4 augustus 2017, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 8 september 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. Bij beslissing van 28 augustus 2018 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij e-mail , ingekomen op

28 augustus 2018, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klaagster heeft haar verzet aangevuld bij e-mail van 5 september 2018. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 19 februari 2019 alwaar klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op

2 april 2019.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Klaagster is op 1 november 2010 bij verstek veroordeeld tot betaling van een vordering van Achmea Retail Bank N.V.

-           De gerechtsdeurwaarder is in 2017 verzocht het vonnis van 1 november 2010 te executeren.

-           Op 14 maart 2017 is een betalingsregeling met klaagster overeengekomen.

-           Omdat geen betaling volgde is het vonnis van 1 november 2010 bij exploot van 1 juni 2017 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Omdat wederom geen betaling volgde heeft de gerechtsdeurwaarder op

28 juni 2017 executoriaal derdenbeslag gelegd onder een pensioenfonds op de uitkering van klaagster.  

3. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat er beslag is gelegd op haar pensioen terwijl zij geen andere bron van inkomsten heeft. Klaagster stelt dat zij de lening die zij destijds heeft afgesloten geheel heeft terugbetaald. Klaagster heeft alle betaalbewijzen bewaard tot januari 2017. Klaagster heeft de betaalbewijzen daarna weg gedaan, omdat het over een oude schuld ging. De gerechtsdeurwaarder heeft klakkeloos aangenomen dat deze schuld nog bestaat. Van het vonnis uit 2010 weet klaagster niets. Klaagster heeft de oproep voor de zitting nooit ontvangen omdat dit door de bus is gegooid bij een op dat moment leegstaande woning, omdat zij toen was verhuisd. In de zeven jaar daarna heeft klaagster ook nooit bericht gehad over de openstaande schuld, terwijl haar adres steeds bekend was. De schuld is nu verdubbeld. Klaagster stelt dat zij recht heeft op een beslagvrije voet van € 600,--. Het beslag ligt op het hele inkomen van klaagster, waardoor zij haar medische kosten niet kan betalen. De gerechtsdeurwaarder berekent tevens teveel kosten. Bovendien is de vordering verjaard.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Klachten kunnen niet worden gericht tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor. In het verweer heeft bovengenoemde toegevoegd gerechtsdeurwaarder zich opgeworpen als beklaagde. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 Dit is niet het geval. Daartoe dient het volgende.

Het betreft hier een klacht ten aanzien van de tenuitvoerlegging van een aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel en de verdere tenuitvoerlegging daarvan. Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is daarbij niet gebleken. Bij een geschil met betrekking tot de tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

4.3 Dat de betekening van de dagvaarding haar niet heeft bereikt, valt de gerechtsdeurwaarder niet te verwijten. De betekening is gebeurd aan het adres waar klaagster destijds stond ingeschreven. Dat de woning leegstond omdat klaagster was verhuisd, maakt dat niet anders nu klaagster kennelijk haar adres nog niet had gewijzigd. Dat klaagster de post niet heeft opgehaald of laten doorsturen, valt de gerechtsdeurwaarder niet te verwijten.

4.4 Klaagster heeft gesteld dat zij recht heeft op een beslagvrije voet. Gelet op het bepaalde in artikel 475e Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de beslagvrije voet op nihil worden gesteld wanneer de beslagene in het buitenland woont. De gerechtsdeurwaarder heeft echter desalniettemin bij klaagster gegevens opgevraagd om toch een beslagvrije voet te kunnen vaststellen. Klaagster heeft deze gegevens echter niet aan de gerechtsdeurwaarder gestuurd. Voorts kan klaagster de kantonrechter verzoeken een beslagvrije voet vast te stellen. Niet is gebleken dat klaagster dat heeft gedaan.

4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

5. De gronden van het verzet

5.1 In verzet heeft klaagster aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder er door het formulier van de Duitse belastingdienst van op de hoogte was dat zij geen inkomsten had en tevens dat zij één maand dakloos is geweest. Het adres van klaagster was ook bekend bij andere incassobureaus. Klaagster stelt dat de gerechtsdeurwaarder helemaal niet heeft geïnformeerd naar haar adres.

5.2 Klaagster heeft verder aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder geen titel had om beslag te mogen leggen. Klaagster heeft negen jaar niets gehoord over een schuld en heeft ook geen negatieve BKR-registratie.

5.3 De gerechtsdeurwaarder heeft inmiddels een bedrag in beslag genomen dat twee keer zo hoog is als het oorspronkelijk verschuldigde bedrag inclusief kosten. Klaagster moet nu nog meer dan € 1.700,-- betalen, terwijl zij buiten haar pensioen van € 446,-- geen inkomsten heeft en de gerechtsdeurwaarder ook helemaal geen kosten in deze zaak heeft gemaakt.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer overweegt hierbij dat de gerechtsdeurwaarder pas in 2017 opdracht heeft gekregen om de betreffende vordering te executeren. Het kan de gerechtsdeurwaarder niet worden verweten dat klaagster de dagvaarding en het vonnis niet in 2010 heeft ontvangen. Het kan de gerechtsdeurwaarder evenmin worden aangerekend dat de vordering sinds 2010 enorm is opgelopen. De vordering is met name opgelopen door de lopende rente vanaf 2010  en tevens door de betekeningskosten. Dat de werkgever van klaagster het vonnis van 1 november 2010 kennelijk niet op juiste wijze heeft gelezen kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden verweten. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder heeft ter zitting toegezegd een specificatie van de vordering aan klaagster toe te sturen. 

De kamer acht het verder aannemelijk dat de gerechtsdeurwaarder de door klaagster verzonden stukken van 28 juli 2017 niet heeft ontvangen. Ter zitting heeft klaagster de betreffende stukken alsnog aan de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder overhandigd. De kamer is niet gebleken van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door de gerechtsdeurwaarder. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

6.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. D. Bode en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.