ECLI:NL:TGDKG:2019:25 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/650217 DW/RK 18/343
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2019:25 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-01-2019 |
Datum publicatie: | 04-04-2019 |
Zaaknummer(s): | C/13/650217 DW/RK 18/343 |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. Verzet ongegrond. Voorzitters beslissing ten aanzien van reageren op correspondentie, ministerieplicht, klachten niet ontvankelijk want meer dan drie jaar na dato ingediend is op juiste gronden genomen. |
Beslissing van 18 januari 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 19 juni 2018 met zaaknummer C/13/635007 / DW RK 17/895 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/650217 / DW RK 18/343 MdV/RH ingesteld door:
[..],
wonende te [..],
klaagster,
gemachtigde: mr.[..],
tegen:
[..],
gerechtsdeurwaarder te [..],
beklaagde.
Ontstaan en verloop van de procedure
Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 4 september 2017, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 29 september 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 19 juni 2018 heeft de voorzitter de klacht als gedeeltelijk kennelijk niet ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond afgewezen. Aan klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van dezelfde datum. Bij brief, ingekomen op 26 juni 2018, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 7 december 2018 alwaar klaagster en haar gemachtigde en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 18 januari 2019.
1. De ontvankelijkheid van het verzet
Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.
2. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
- De gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van een vonnis
van 28 september 2011 ten laste van klaagster.
- Op 23 oktober 2012 heeft de voorzitter van de Kamer voor
Gerechtsdeurwaarders een klacht van klaagster, gericht tegen de
gerechtsdeurwaarder als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen
(zaaknummer: 446.2012).
- Op 7 mei 2013 heeft de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders het verzet van
klaagster tegen de beslissing van de voorzitter van 23 oktober 2012,
ongegrond verklaard. (zaaknummer: 446.2012)
3. De oorspronkelijke klacht
De gerechtsdeurwaarder:
a: weigert duidelijkheid te geven;
b: weigert rekening te houden met de beslagvrije voet;
c: verstrekt geen enkele specificatie;
d: schrijft brieven zonder de naam te noemen van degene die het dossier van klaagster behandelt;
e: weigert een vonnis te overleggen, voorzien van originele, blauwe stempels;
f: legt conservatoir beslag zonder dat daar een rechtsgrond voor bestaat;
g: heeft geen gevolg gegeven aan de mededeling van klaagster dat de
identiteitsgegevens van eisende partij niet kloppen;
h: was op de hoogte van het feit dat de toevoeging, waarvan uit de stukken blijkt dat die zou zijn afgegeven door de Raad van Rechtsbijstand, nu eens in Den Bosch, dan weer in Den Haag, een kunstige kunstgreep betrof waarvan de Raad van Rechtsbijstand heeft geconcludeerd dat deze in werkelijkheid niet is afgegeven; de gerechtsdeurwaarder heeft hier verder geen gevolgen aan verbonden;
i: was op de hoogte van het feit dat de griffiekosten niet waren voldaan door de
schuldeiser, maar heeft hier geen gevolgen aan verbonden;
j: heeft voordat er een vonnis was een conservatoir beslag executoir gemaakt en heeft bedragen gevorderd op 3 november 2009, terwijl de dagvaarding pas op 17 december 2009 is betekend, waardoor de gerechtsdeurwaarder gelden
onrechtmatig heeft verkregen en heeft overgemaakt aan een derde;
k: heeft een vonnis ten uitvoer gelegd dat is gewezen door een onbevoegde
rechter;
1: was op de hoogte van het feit dat de schuldeiser op 7 juli 2011 een document gepost heeft op een blog, maar heeft hieraan geen gevolgen verbonden;
m: heeft misbruik gemaakt van een machtspositie, doordat ten gevolge van
contact tussen de gerechtsdeurwaarder en de heer Breuer de aangifte van
klaagster bij de politie, niet werd opgenomen;
n: geeft geen antwoord op vragen en verstrekt geen documenten na verzoek;
o : heeft op 13 maart 2017 € 147.000,- geïncasseerd en hiervan € 11.000,- voor
zichzelf gehouden, zonder hiervan een specificatie te verstrekken en
zonder dat dit terug te vinden is in de opsomming van 3 augustus 2017;
p: heeft in de brief van 3 augustus 2017 niet het bedrag van € 21.526,04
opgenomen, dat in een eerdere brief van 2013 werd genoemd als voldaan
bedrag.
4. De beslissing van de voorzitter
4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:
4.1 De klacht is ingediend tegen (het bestuur van) een gerechtsdeurwaarderskantoor
hetgeen op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de
Gerechtsdeurwaarderswet niet kan. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden
aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12
augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten
tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen
welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.
4.2 De klacht is ingediend tegen (het bestuur van) gerechtsdeurwaarderskantoor [..]
te [..]. Het verweer is afkomstig van de heer [..],
gerechtsdeurwaarder te [..]. [..] stelt in het verweerschrift dat het dossier
van klaagster inhoudelijk door hem wordt behandeld. De voorzitter beschouwd de
klacht als gericht tegen bovengenoemde gerechtsdeurwaarder. Hiermee is in de
aanhef al rekening gehouden. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk
laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.
4.3 De voorzitter overweegt dat klachtonderdeel a en n zich lenen voor gezamenlijke
behandeling. Ten aanzien van deze klachtonderdelen overweegt de voorzitter dat
klaagster, kort gezegd, heeft aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder met zijn
schrijven geen antwoord heeft gegeven op vragen en van klaagster en geen
documenten verstrekt op verzoek. De gerechtsdeurwaarder heeft hiertegen verweer
gevoerd. De voorzitter overweegt dat er in de periode waarop de klachtonderdelen
zich toe spitsen uitvoerige correspondentie is geweest tussen partijen. De
gerechtsdeurwaarder heeft op 6 juli 2017, 20 juli 2017 en 3 augustus 2017
inhoudelijk adequaat gereageerd op de gestelde vragen van klaagster. Met de brieven
van 24juli 2017 en 17 augustus 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder met betrekking
tot een aantal herhaalde vragen verwezen naar eerder gestuurde brieven waarin die
vragen inhoudelijk zijn beantwoord. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder op 26
juli 2017 en 14 augustus 2017 de vragen van klaagster beantwoord met een algemene
verwijzing naar eerdere correspondentie. Waar klaagster heeft volstaan met het
herhalen van vragen die de gerechtsdeurwaarder met de brieven van 6 juli 2017, 3
augustus 2017 en 19 augustus 2017 inhoudelijk heeft beantwoord, heeft de
gerechtsdeurwaarder hiermee voldoende adequaat gereageerd. Gelet op het korte
tijdsbestek waarin de herhaalde vragen van klaagster volgen op verstrekte
antwoorden van de gerechtsdeurwaarder, heeft de gerechtsdeurwaarder met de
brieven van 26juli 2017 en 14 augustus2017 voldoende adequaat gereageerd op de
vragen van klaagster met een verwijzing naar correspondentie in deze periode in het
algemeen. Ook met de brieven van 3 maart 2017, 12 juli 2017, 14 juli 2017, 18 juli
2017 en 21 juli 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder adequaat gereageerd op de vragen
van klaagster. Het verwijt van klaagster dat de gerechtsdeurwaarder geen
documenten verstrekt wordt voor zover dit ziet op specificaties behandeld onder 4.5
en voor zover dit ziet op het overleggen van een originele grosse van het vonnis
onder 4.7.
4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat voorop moet
worden gesteld dat de hoogte van de beslagvrije voet geen kwestie is die ter
beoordeling van de Kamer staat. Dit is slechts anders als sprake is van evidente
fouten of handelen tegen beter weten in. Uit de stukken is hiervan niet gebleken. De
gerechtsdeurwaarder is bij het vaststellen van de beslagvrije voet afgegaan op de op
dat moment bij hem bekende informatie. Na het verzoek om aanpassing van de
beslagvrije voet van klaagster per brief van 1 maart 2017, heeft de
gerechtsdeurwaarder per brief van 3 maart 2017 klaagster om aanvullende
bewijsstukken gevraagd. Uit de stukken is niet gebleken dat klaagster de verzochte
bewijsstukken aan de gerechtsdeurwaarder heeft doen toekomen, ook niet na
herhaaldelijk verzoek van de gerechtsdeurwaarder hiertoe. Indien klaagster het niet
eens is met de hoogte van de vastgestelde beslagvrije voet dient zij, naast het verzoek
tot aanpassing van de beslagvrije voet, de gerechtsdeurwaarder te voorzien van alle
relevante informatie. Indien dit niet het gewenste resultaat oplevert kan zij zich
wenden tot de civiele rechter.
4.5 De voorzitter constateert ten aanzien van klachtonderdeel c dat de
gerechtsdeurwaarder met de brief van 6juli 2017 een specificatie van de verrichte
ambtshandelingen aan klaagster heeft gezonden en met de brief van 3 augustus 2017
een specificatie van de vordering. Hierop stuit dit klachtonderdeel af.
4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d stelt de voorzitter voorop dat er geen
algemene plicht bestaat om in correspondentie met klaagster de naam van de
gerechtsdeurwaarder te vermelden onder wiens verantwoordelijkheid het dossier valt.
Deze plicht bestaat wel ten aanzien van exploten ingevolge artikel 45 lid 3 sub c Rv.
Hieraan is in onderhavige zaak voldaan. Van tuchtrechtelijk handelen met betrekking
tot dit klachtonderdeel is niet gebleken.
4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de voorzitter dat uit de beschikking
van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders d.d. 23 oktober 2012 blijkt dat een kopie
van de grosse van het vonnis d.d. 28 september 2011 is overlegd in die procedure,
welke aan klaagster is betekend op 19 oktober 2011. Op de gerechtsdeurwaarder rust
geen verplichting om het origineel van de grosse, voorzien van blauwe stempels, aan
klaagster te overleggen. Een aan het exploot gehecht afschrift van de grosse volstaat
(ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ7408, r.o. 8.3). Daarbij constateert de voorzitter dat de
gerechtsdeurwaarder klaagster per brief van 24 juli 2017 de mogelijkheid heeft
geboden om het origineel in te zien op zijn kantoor. Van tuchtrechtelijk laakbaar
handelen is niet gebleken.
4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel f stelt de voorzitter voorop dat uit artikel 37 lid
2 Gerechtsdeurwaarderswet volgt dat indien een klacht is ingediend na een verloop
van 3 jaren na de dag waarop de klaagster heeft kennisgenomen of redelijkerwijs
kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarder
waarop de klacht betrekking heeft, de klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk
wordt verklaard. Dit klachtonderdeel van klaagster richt zich tegen het conservatoir
beslag dat op 29 oktober 2009 is gelegd. Dit handelen heeft thans meer dan 8 jaar
geleden plaatsgevonden. Klaagster dient derhalve kennelijk niet-ontvankelijk te
worden verklaard met betrekking tot dit klachtonderdeel.
4.9 Ten aanzien van klachtonderdeel g overweegt de voorzitter dat deze klacht zich
richt op handelen, dan wel het nalaten te handelen door de gerechtsdeurwaarder in
verband met het conservatoir beslag waarover klaagster reeds in 2010 heeft geklaagd.
Het handelen waar dit klachtonderdeel zich op richt heeft meer dan 8 jaar geleden
plaatsgevonden. De voorzitter verwijst in verband hiermee naar het overwogene
onder 4.8. Klaagster dient kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard met
betrekking tot dit klachtonderdeel.
4.10 Ten aanzien van klachtonderdeel h overweegt de voorzitter dat het nalaten van
de gerechtsdeurwaarder om gevolgen te verbinden aan het gestelde feit dat er
kunstige kunstgrepen zouden zijn toegepast met betrekking tot een toevoeging van de
Raad van Rechtsbijstand, wederom een klacht betreft die verband houdt met het conservatoir
gelegde beslag zoals behandeld in 4.8. Het nalaten waar dit klachtonderdeel zich op richt
heeft meer dan 8 jaar geleden plaatsgevonden.
Klaagster dient derhalve kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard met
betrekking tot dit klachtonderdeel.
4.11 Ten aanzien van klachtonderdeel i overweegt de voorzitter dat het vonnis van 28
september 2011 een bij wet als executoriale titel aangewezen stuk is ingevolge artikel
430 Rv. De gerechtsdeurwaarder is bevoegd deze executoriale titel ten uitvoer te
leggen ingevolge artikel 2 lid 1, sub c Gerechtsdeurwaarderswet. Hiertoe is de
gerechtsdeurwaarder zelfs verplicht ingevolge de in artikel 11
Gerechtsdeurwaarderswet neergelegde ministerieplicht. De stelling dat de schuldeiser
de griffiekosten niet heeft voldaan laat de executoriale titel onverlet. Voor bezwaar
hiertegen kan klaagster terecht bij de civiele rechter. Het feit dat de
gerechtsdeurwaarder hier geen gevolgen aan heeft verbonden geeft geen blijk van
tuchtrechtelijk laakbaar handelen.
4.12 Ten aanzien van klachtonderdeel j constateert de voorzitter dat dit zich richt op
handelen van de gerechtsdeurwaarder van meer dan 8 jaar geleden. De voorzitter
verwijst in verband hiermee naar het overwogene onder 4.8. Klaagster dient
kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard met betrekking tot dit
klachtonderdeel.
4.13 Ten aanzien van klachtonderdeel k overweegt de voorzitter dat de bevoegdheid
van de rechter die het vonnis van 28 september 2011 heeft gewezen, geen kwestie is
die ter beoordeling van de Kamer staat. Ter beoordeling staat het handelen van de
gerechtsdeurwaarder. Voor zover klaagster stelt dat de gerechtsdeurwaarder op de
hoogte was van een kennelijk onbevoegd gewezen vonnis en tegen beter weten in dit
vonnis ten uitvoer heeft gelegd, richt dit klachtonderdeel zich op handelen van de
gerechtsdeurwaarder van meer dan 3 jaar geleden. De voorzitter verwijst in verband
hiermee naar het overwogene onder 4.8. Klaagster dient kennelijk niet-ontvankelijk
te worden verklaard met betrekking tot dit klachtonderdeel.
4.14 Ten aanzien van klachtonderdeel 1 overweegt de voorzitter dat deze ziet op een
nalaten van de gerechtsdeurwaarder van meer dan 3 jaar geleden. De voorzitter
verwijst in verband hiermee naar het overwogene onder 4.8. Klaagster dient
kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard met betrekking tot dit
klachtonderdeel.
4.15 Ten aanzien van klachtonderdeel m overweegt de voorzitter dat dit zich richt op
handelen van de gerechtsdeurwaarder van voor 7 oktober 2011, dus meer dan 3 jaar
geleden. De voorzitter verwijst in verband hiermee naar het overwogene onder 4.8.
Klaagster dient kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard met betrekking tot dit
klachtonderdeel.
4.16 Ten aanzien van klachtonderdeel o overweegt de voorzitter dat de aanspraak die
klaagster maakt op een specificatie van kosten heeft die de deurwaarder berekent aan
de opdrachtgever, niet gebaseerd is op enige wettelijke grondslag. De kosten die de
deurwaarder aan opdrachtgever in rekening brengt en de wijze waarop geld
tussentijds door de gerechtsdeurwaarder wordt afgedragen aan de opdrachtgever
maken onderdeel uit van de onderlinge verhouding tussen de gerechtsdeurwaarder en
de opdrachtgever, niet tussen de gerechtsdeurwaarder en klaagster. Van
tuchtrechtelijk laakbaar handelen is met betrekking tot dit klachtonderdeel niet
gebleken.
4.17 Ten aanzien van klachtonderdeel p overweegt de voorzitter dat de
gerechtsdeurwaarder in zijn verweerschrift uiteen heeft gezet dat het bedrag van
€ 71.526,04 zoals vermeld in een brief van 10 september 2013, het totaal betrof van
de ontvangen gelden in september 2013. Dit bedrag is later aangegroeid tot
€ 172.481,87. Het bedrag van € 71.526,04 maakt derhalve onderdeel uit van de
totaaltelling van 3 augustus 2017. Met betrekking tot dit klachtonderdeel is niet
gebleken van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.
4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster gedeeltelijk als kennelijk ongegrond en gedeeltelijk als niet ontvankelijk afgewezen.
5. De gronden van het verzet
In verzet heeft klaagster (samengevat) aangevoerd -voor zover de kamer begrijpt- dat de voorzitter de inhoud van het verweerschrift van de gerechtsdeurwaarder letterlijk heeft overgenomen in zijn beslissing. De gerechtsdeurwaarder heeft zich ten onrechte beroepen op de beschikking van 14 september 2010 en op een brief van de kamer voor gerechtsdeurwaarders van 7 juni 2012. Het BSN nummer van zijn cliënten is niet juist. Een gerechtsdeurwaarder kan niet met een toevoeging handelen. Het conservatoir beslag had niet gelegd mogen worden. Ook had de veiling van de onroerende zaak niet mogen plaatsvinden. De opdrachtgevers van de gerechtsdeurwaarder wonen in België en moeten via Europees recht procederen. Dit is niet gebeurd, op 29 oktober 2009 is uitsluitend op grond van het BW gehandeld.
In de aanvulling op het verzetschrift, ontvangen bij de kamer op 25 juli 2018, heeft klaagster gesteld dat de gerechtsdeurwaarder het gehele bedrag van de verkoop van de woning heeft overgemaakt aan [..] en daarmee heeft zij haar woning in België hypotheekvrij kunnen kopen. De gerechtsdeurwaarder heeft zich met privé gevoelige gegevens bemoeid en de persoonlijke sfeer aangetast. De gerechtsdeurwaarder heeft in de periode 2011 tot en met 2018 een bedrag van in totaal € 939.239 geïnd bij klaagster en naar België doorgesluisd. Ondanks deze feiten blijft de gerechtsdeurwaarder doorgaan met het innen van gelden.
In de tweede aanvulling op het verzet, op 11 september 2018 ontvangen door de kamer, heeft klaagster aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder heeft gesteld dat ten aanzien van het vonnis van 28 september 2011 ook door de kamer voor gerechtsdeurwaarders is vastgesteld dat het vonnis rechtsgeldig is. Dit kon de kamer voor gerechtsdeurwaarders niet vaststellen. De rechter die het vonnis heeft gewezen was niet bevoegd tot het wijzen van een vonnis. Door het vonnis ten uitvoer te leggen heeft de gerechtsdeurwaarder in strijd met de wet gehandeld.
6. De beoordeling van de gronden van het verzet
6.1 Aan de orde is de vraag of de beslissing van de voorzitter op de juiste gronden is genomen.
6.2 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
6.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
BESLISSING:
De kamer voor gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, plaatsvervangend-voorzitter,
mr. M. Nijenhuis en A.M. Maas, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 januari 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.