ECLI:NL:TGDKG:2019:2 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/629523 / DW RK 17/550

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:2
Datum uitspraak: 22-01-2019
Datum publicatie: 31-01-2019
Zaaknummer(s): C/13/629523 / DW RK 17/550
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Niet in geschil is dat gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 ervan op de hoogte waren dat sprake was van een eerste beslaglegger. De gerechtsdeurwaarders zijn er echter ten onrechte op voorhand vanuit gegaan dat de beslagvrije voet nihil was, omdat klaagster woonachtig is in het buitenland. De kamer is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarders hier niet zonder meer van mochten uitgaan en dat zij, alvorens de ontvangen gelden door te storten aan de opdrachtgever, eerst contact hadden moeten opnemen met gerechtsdeurwaarder sub 3, als zijnde eerste beslaglegger. De klacht is op dit onderdeel gegrond, de kamer legt aan gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 de maatregel van berisping op. De beslagvrije voet kan eerst op de juiste manier worden berekend op het moment dat de gerechtsdeurwaarder beschikt over de benodigde bewijsstukken. Uit de overgelegde producties kan worden opgemaakt dat gerechtsdeurwaarder sub 3 de benodigde bewijsstukken heeft opgevraagd, maar niet alle stukken heeft ontvangen. De klacht gericht tegen gerechtsdeurwaarder sub 3 is ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 22 januari 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/629523 / DW RK 17/550 LV/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klaagster,

gemachtigde [ ] (echtgenoot),

tegen:

1. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

2. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

3. mr. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagden.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier, ingekomen op 31 mei 2017, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij separate verweerschriften, ingekomen op 2 juni 2017 (gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2) en 13 juni 2017 (gerechtsdeurwaarder sub 3) hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Gerechtsdeurwaarder sub 3 heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 11 december 2018 alwaar de gemachtigde van klaagster en gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 22 januari 2019.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-     Gerechtsdeurwaarder sub 3 heeft op 14 januari 2016 derdenbeslag gelegd onder de werkgever van klaagster. Ondanks dat de gerechtsdeurwaarder niet gehouden was een beslagvrije voet vast te stellen, omdat klaagster woonachtig is in het buitenland, is hij na tussenkomst van zijn opdrachtgever, het CAK, en de nationale ombudsman uiteindelijk akkoord gegaan met een matiging van het beslag (fixering van het onder het beslag in te houden bedrag) van een bedrag van € 100,- per maand, onder voorbehoud van andere beslagleggers. Dit is aan klaagster bevestigd bij brief van 3 februari 2016.

-     Vanaf 23 februari 2016 tot en met 23 maart 2017 heeft gerechtsdeurwaarder

sub 3 het bedrag van € 100,-- per maand ontvangen.

-     Op 13 maart 2017 hebben gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 eveneens derdenbeslag gelegd op de inkomsten van klaagster.  

-     Op 23 maart 2017 heeft de werkgever van klaagster een bedrag van € 2.210,67 overgemaakt aan gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2.

-     Bij brief van 23 maart 2017 heeft gerechtsdeurwaarder sub 3 aan gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 verzocht om de van de werkgever van klaagster ontvangen gelden aan hem over te maken.

-     Bij brief van 27 maart 2017 hebben gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 hun vordering ter verdeling bij gerechtsdeurwaarder sub 3 aangemeld en aangegeven dat zij het ontvangen bedrag reeds hebben afgedragen aan de opdrachtgever. De gerechtsdeurwaarders hebben zich in de brief tevens op het standpunt gesteld dat de beslagvrije voet op nihil dient te worden vastgesteld.

-     Gerechtsdeurwaarder sub 3 heeft gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 bij brief van 31 maart 2017 nogmaals verzocht om het door hen ontvangen bedrag ter verdeling aan hem over te maken. Gerechtsdeurwaarder sub 3 heeft hierbij toegelicht dat de beslagvrije voet niet zal worden vastgesteld op nihil.

-     Op 7 april 2017 hebben gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 aan gerechtsdeurwaarder sub 3 medegedeeld dat zij de door de werkgever van klaagster ontvangen gelden niet aan hem zullen overmaken.

-     Op verzoek van klaagster heeft gerechtsdeurwaarder sub 3 haar op 10 april 2017 een inkomsten/uitgaven formulieren toegestuurd voor een herziening van haar beslagvrije voet. Klaagster is verzocht het inkomsten/uitgaven formulier volledig in te vullen en met alle gevraagde specificaties aan het kantoor te retourneren.

-     Op 18 april 2017 heeft klaagster het inkomsten/uitgaven formulier alsmede specificaties teruggestuurd. Gerechtsdeurwaarder sub 3 heeft klaagster bij e-mail van

diezelfde dag verzocht om aanvullende gegevens.

-     Van 19 april 2017 tot en met 22 april 2017 hebben gerechtsdeurwaarder sub 3 en klaagster meermalen gecorrespondeerd, waarbij gerechtsdeurwaarder sub 3 aan klaagster heeft verzocht aan te tonen dat er geen inkomsten door haar worden genoten uit de bedrijven die op haar naam staan.

2. De klacht

Naar de voorzitter begrijpt voert klaagster aan dat de gerechtsdeurwaarders beslag hebben gelegd op haar salaris en het geïnde geld onderling hebben verdeeld. Gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 hebben daarbij geen rekening gehouden met de beslagvrije voet. Met gerechtsdeurwaarder sub 3 is een inhouding van € 100,-- per maand afgesproken. Nadat gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 de zaak hadden afgewikkeld is het beslag voortgezet door gerechtsdeurwaarder sub 3. Op verzoeken om aanpassing van de beslagvrije voet wordt traag gereageerd. Op grond van artikel 475 lid 7 Rv dient onverwijld rekening en met terugwerkende kracht te worden gehouden met wijziging van omstandigheden die de beslagvrije voet verhogen. Volgens de wetgever moet dit ook met terugwerkende kracht gebeuren. Gerechtsdeurwaarder sub 3 is al in het bezit van bewijsstukken, inclusief de stukken van de belastingdienst. Er wordt geen rekening gehouden met de omstandigheden van het gezin van klaagster. Klaagster verzoekt om aanpassing van de beslagvrijevoet met terugwerkende kracht vanaf de maand maart 2017 en het teveel geïnde bedrag binnen een korte termijn aan haar over te maken.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders 1 en 2

3.1 De gerechtsdeurwaarders hebben primair aangevoerd dat de klacht niet in behandeling zou moeten worden genomen omdat de klacht niet aan de gestelde eis dat het klachtenformulier in de Nederlandse taal ingevuld moet worden is voldaan. De klacht is verwoord in slecht, warrig en onbegrijpelijk Nederlands taalgebruik.

3.2 Subsidiair hebben de gerechtsdeurwaarders aangevoerd dat de klacht is verwoord in dermate slecht, warrig en onbegrijpelijk Nederlands taalgebruik dat hen de volle omvang, de reikwijdte en de strekking van de klacht niet duidelijk is, zodat zij daardoor geïmpedieerd (bemoeilijkt) worden in het redigeren van een goed en allesomvattend verweer ten aanzien van de ingediende klacht, hetgeen in strijd is met een goede procesorde.

3.3 Meer subsidiair zijn de gerechtsdeurwaarders van mening dat nu het klachtenformulier niet is ondertekend de klacht alleen al op grond daarvan niet voor behandeling in aanmerking zou moeten komen, nu de herkomst en authenticiteit van het klachtenformulier niet kan worden vastgesteld. In dit verband verwijzen beklaagden naar de inhoud van artikel 83 Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering waar is bepaald dat in zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen, processtukken, wanneer zij niet mondeling worden genomen, ondertekend dienen te worden door de partij van wie het stuk afkomstig is of door haar gemachtigde.

3.4 De gerechtsdeurwaarders zijn van mening dat het voldoen aan essentiële en formele vereisten van de tuchtrechtelijke procedure voor betrokken partijen erg belangrijk is. Nu door klaagster aan een aantal essentiële en formele vereisten van de tuchtrechtelijke procedure niet, althans niet volledig, is voldaan, dient de klacht op grond daarvan niet ontvankelijk verklaard te worden. De gerechtsdeurwaarders zijn van mening dat het niet zo kan zijn dat allerlei gebreken ten aanzien van essentiële en formele vereisten van de tuchtrechtelijke procedure maar “met de mantel der liefde worden bedekt” en dat de klacht ondanks deze fundamentele gebreken gewoon in behandeling wordt genomen. De gerechtsdeurwaarders hebben in het kader van hun verweer recht en belang bij een strikte en formele beoordeling van uw kamer op dit onderdeel.

3.5 Voor het overige hebben de gerechtsdeurwaarders de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder sub 3

Gerechtsdeurwaarder sub 3 heeft de klacht gemotiveerd bestreden. Op dat verweer wordt voor zover nodig hierna ingegaan.

5. De ontvankelijkheid

De kamer overweegt dat hoewel de klacht niet heel duidelijk en enigszins warrig is opgesteld, dit de gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 er niet van heeft weerhouden inhoudelijk uitgebreid op de klacht in te gaan. Verder overweegt de kamer dat, nog los van het feit dat het bepaalde in artikel 83 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een formeel vereiste is in een civiele procedure en het genoemde artikel dus niet onverkort kan worden toegepast in een tuchtprocedure, het verzuim is hersteld bij e-mail van 31 mei 2017. De kamer is gelet op voorgaande van oordeel dat klaagster in haar klacht kan worden ontvangen.

6. Beoordeling van de klacht

6.1 De gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder, kandidaat-gerechtsdeurwaarder en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding, zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

6.2 Op een gerechtsdeurwaarder rust een ministerieplicht indien hem wordt verzocht een vonnis ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarders hebben dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titels te executeren. Klaagster staat op grond van artikel 3:276 BW met haar hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 435 Rv vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klaagster, dus ook op haar inkomen. Tegen de tenuitvoerlegging van het vonnis kan klaagster slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgevers van de gerechtsdeurwaarders. Executiegeschillen kunnen aan de voorzieningenrechter in kort geding worden voorgelegd. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

6.3 De beslagvrije voet kan eerst op de juiste manier worden berekend op het moment dat de gerechtsdeurwaarder beschikt over de benodigde bewijsstukken. Uit de overgelegde producties kan worden opgemaakt dat gerechtsdeurwaarder sub 3 de benodigde bewijsstukken heeft opgevraagd, maar niet alle stukken heeft ontvangen. Niet gezegd kan dan ook worden dat gerechtsdeurwaarder sub 3 tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.

6.4 Ten aanzien van gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 overweegt de kamer dat niet in geschil is dat zij ervan op de hoogte waren dat sprake was van een eerste beslaglegger. De gerechtsdeurwaarders zijn er echter ten onrechte op voorhand vanuit gegaan dat de beslagvrije voet nihil was, omdat klaagster woonachtig is in het buitenland. De kamer is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarders hier niet zonder meer van mochten uitgaan en dat zij alvorens de ontvangen gelden door te storten aan de opdrachtgever eerst contact hadden moeten opnemen met gerechtsdeurwaarder sub 3 als zijnde eerste beslaglegger. Temeer nu uit de door gerechtsdeurwaarder sub 3 na de zitting nagezonden stukken blijkt dat het kantoor van gerechtsdeurwaarder sub 1 en 2 op 22 maart 2017 telefonisch contact heeft gehad met het kantoor van gerechtsdeurwaarder sub 3, waarbij is aangegeven wat de reden is dat het beslag op het inkomen van klaagster is gematigd en tevens dat dit onder voorbehoud was van verdere beslagleggers. Gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 hebben echter verzuimd contact op te nemen met gerechtsdeurwaarder sub 3 nadat zij een bedrag van de werkgever van klaagster hadden ontvangen. De gerechtsdeurwaarders hebben ter zitting aangegeven dat de boekhouder de ontvangen gelden reeds op 23 maart 2017 heeft afgedragen aan de opdrachtgever. Uit de door gerechtsdeurwaarder sub 3 na de zitting nazonden stukken blijkt dat hij weliswaar eerst per mail van 24 maart 2017 de brief van 23 maart 2017 met bijlagen aan gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 heeft verzonden, maar dit neemt naar het oordeel van de kamer niet weg dat het op de weg van gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 had gelegen om, nadat zij er op 24 maart 2017 van op de hoogte raakten dat de gelden ten onrechte waren ontvangen, deze gelden zo snel mogelijk van de opdrachtgever terug te vragen en deze gelden alsnog ter verdeling aan gerechtsdeurwaarder sub 1 door te storten.

6.5 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht gericht tegen gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 gegrond;

-        legt gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 de maatregel van berisping op;

-        verklaart de klacht gericht tegen gerechtsdeurwaarder sub 3 ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. L. van Berkum en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 januari 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.