ECLI:NL:TGDKG:2019:193 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/656077 / DW RK 18/554

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:193
Datum uitspraak: 17-12-2019
Datum publicatie: 28-01-2020
Zaaknummer(s): C/13/656077 / DW RK 18/554
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht gegrond. Maatregel: waarschuwing. Het uitgangspunt – en helemaal bij de uitvoering van ambtshandelingen – is dat de gerechtsdeurwaarder naar waarheid dient te verklaren. Derden moeten daar immers van op aan kunnen.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 17 december 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/656077 / DW RK 18/554 DB/SM ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klaagster,

gemachtigde: mr. [ ],

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 22 oktober 2018, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 9 januari 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 5 november 2019 alwaar de gemachtigde van klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 17 december 2019.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

- de advocaat van de heer [ ] (c.q. de opdrachtgever) heeft de gerechtsdeurwaarder de opdracht gegeven een exploot van dagvaarding aan klaagster te betekenen;

- de dagvaarding is betekend op 24 juli 2018 onder vermelding van:

“latende aan voormeld adres in een gesloten enveloppe zoals wettelijk voorgeschreven, omdat ik aldaar niemand aantrof aan wie rechtsgeldig afschrift kan worden gelaten.”

- bij verstekvonnis van 19 september 2018 heeft de rechtbank Limburg klaagster veroordeeld, om binnen 14 dagen na betekening van de grosse van het vonnis, haar woning te verlaten en tot betaling van de proceskosten;

- de gerechtsdeurwaarder heeft de grosse van het verstekvonnis op 5 oktober 2018 aan klaagster betekend;

- bij e-mail van 7 oktober 2018 heeft de schoonzoon van klaagster aan de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat klaagster geen dagvaarding heeft ontvangen;

- op 8 oktober 2018 heeft de schoonzoon van klaagster telefonisch contact opgenomen met de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft aangegeven dat de dagvaarding niet in de brievenbus paste en daarom per post naar klaagster is toegezonden;

- bij e-mail van 8 oktober 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder een kopie van de dagvaarding aan klaagster toegezonden;

- de producties van de dagvaarding zijn, door de opdrachtgever, op 10 oktober 2018 naar de advocaat van klaagster toegestuurd. Dezelfde dag heeft de advocaat van klaagster de gerechtsdeurwaarder verzocht per e-mail te bevestigen wat op 8 oktober 2018 telefonisch is besproken;

- op 12 oktober 2018 heeft de heer opdrachtgever besloten de executie van het verstekvonnis op te schorten totdat er een beslissing op verzet is genomen.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a) de vereisten uit artikel 47 van het Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering niet correct heeft nageleefd;

b) niet heeft gereageerd op de e-mail van 10 oktober 2018.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van de klachtonderdeel a. overweegt de kamer als volgt. De gerechtsdeurwaarder is zich ervan bewust dat het nalaten van de correcte vermelding in het exploot (in dit geval dat een ‘afschrift per post zal worden verzonden’), niet conform de wettelijke vereisten is. De gerechtsdeurwaarder merkt nog wel op dat de brievenbus van klaagster een dusdanig klein formaat had dat achterlating in de brievenbus niet mogelijk was en dat hij, zoals de wet hem dat voorschrijft, het exploot nog dezelfde dag per post aan klaagster heeft verzonden. De gerechtsdeurwaarder houdt de kamer voor dat het inderdaad een fout betrof, maar volgens hem niet een van tuchtrechtelijk laakbare aard.

4.3 De kamer deelt de mening van de gerechtsdeurwaarder niet. Het Gerechtshof Amsterdam heeft eerder geoordeeld dat het algemeen belang vergt dat op de inhoud van een door een gerechtsdeurwaarder uitgebracht exploot blindelings moet kunnen worden vertrouwd. Dit betreft de kern van de ambtelijke taak van de gerechtsdeurwaarder (ECLI:NL:GHAMS:2018:992) oftewel, de gerechtsdeurwaarder dient naar waarheid te verklaren en dat is bij deze ambtshandeling niet helemaal het geval geweest. Gelet daarop moet geconcludeerd worden dat de klacht terecht is voorgesteld.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de kamer als volgt. De gerechtsdeurwaarder heeft ter zitting (herhaald) verklaard niet te hebben gereageerd op de e-mail van 10 oktober 2018, omdat hij met zijn opdrachtgever had afgesproken dat zijn opdrachtgever contact zou opnemen met de advocaat van klaagster. Deze was immers al in contact met klaagster in verband met de procedure die klaagster heeft willen opstarten tegen het verstekvonnis c.q. de executie.

4.5 De kamer komt niet tot het oordeel dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Het staat de gerechtsdeurwaarder vrij om een dergelijke afspraak met zijn opdrachtgever te maken. De gerechtsdeurwaarder heeft, er in de omstandigheden zoals deze zijn gebleken, gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat zijn opdrachtgever hier gevolg aan zou hebben gegeven, aangezien deze al in contact was met klaagster. De kamer is van oordeel dat het wel zorgvuldig was geweest om klaagster op de hoogte te stellen van die onderlinge afspraak, zoals de gerechtsdeurwaarder ter zitting ook heeft beaamd. De kamer acht ook van belang dat klaagster de gerechtsdeurwaarder niet heeft herinnerd aan het uitblijven van een reactie en zelfs niet eens de – door de kamer redelijk geachte – termijn van 14 dagen heeft gegund om te reageren. Door de klacht al vóór het einde van die termijn aan de kamer voor te leggen, heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder (en diens opdrachtgever) de kans ontnomen om alsnog tijdig te reageren.

4.6 Voorts merkt de kamer op dat de gerechtsdeurwaarder, ondanks de fout die hij heeft begaan, zich voor het overige heeft gedragen als een goed gerechtsdeurwaarder betaamt. De gerechtsdeurwaarder heeft voldoende aannemelijk gemaakt die (formele) stappen te hebben gevolgd, waar zijn ambt hem toe verplicht in het geval achterlating van ambtsstukken niet mogelijk is. Dat het klaagster desondanks niet heeft bereikt met de post houdt geen verband met de foutieve vermelding en kan hem derhalve niet worden aangerekend. Verder heeft de gerechtsdeurwaarder (de schoonzoon van) klaagster desgevraagd van stukken voorzien en heeft hij verklaard zijn werkwijze waar nodig aan te zullen passen om herhaling te voorkomen. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder zich begripvol opgesteld tegenover de (onbedoeld) stress die klaagster zou hebben ervaren bij het geconfronteerd worden met het verstekvonnis. De executie – voor zover de gerechtsdeurwaarder daar een hand in heeft gehad – is ingetrokken. Daartegenover is de kamer geconfronteerd met een professionele gemachtigde (van klaagster) die, naar eigen zeggen, zich niet geroepen voelde eerst een interne manier van geschilbeslechting te proberen. De gemachtigde lijkt erop gebrand te zijn de zaak aan de kamer voor te leggen en dat blijkt ook wel uit het feit dat de gerechtsdeurwaarder niet de tijd is gegund tijdig te reageren. Vooropgesteld dat klagers het recht hebben om tussenkomst van de tuchtrechter te verzoeken, hecht de kamer eraan dat partijen (zeker in het geval er sprake is van juridische professionals), eerst proberen om buiten de rechter tot een oplossing te komen. Gelet op de opstelling van de (schuldbewuste) gerechtsdeurwaarder ter zitting, is bij de kamer de indruk gewekt dat er voldoende ruimte was voor partijen om het anders op te lossen. De kamer betreurt het rigide standpunt van de gemachtigde ter zitting en diens uitingen van minachting tegenover gerechtsdeurwaarders in het algemeen.

4.7 Gelet op het onder 4.3 overwogene verklaart de kamer de klacht gedeeltelijk gegrond. De kamer is, al het voorgaande in beschouwing te hebben genomen, dan ook tot de na te noemen maatregel gekomen.

5. Kosten

5.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

5.2 Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er (bijzondere) omstandigheden zijn om dat niet te doen, dan wel een lagere kostenveroordeling op te leggen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling, omdat de op te leggen maatregel de lichtste maatregel betreft, die een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder, zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken. Met het opleggen van deze maatregel wordt de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelswijze niet opnieuw plaatsvindt. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarder de kosten van de behandeling bij de kamer moet vergoeden.

5.3 Nu de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de

gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 4 Gdw het door klaagster betaalde

griffierecht (van € 50,00) aan haar dient te vergoeden.

5.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

- verklaart klachtonderdeel a. gegrond;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- legt gerechtsdeurwaarder ten aanzien van klachtonderdeel a. de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling aan klaagster van zijn kosten in eerste aanleg, bestaande uit € 50,00 aan griffierecht, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. D. Bode, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. Ch. A. van Dijk en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.