ECLI:NL:TGDKG:2019:189 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/650739 / DW RK 18/368

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:189
Datum uitspraak: 19-11-2019
Datum publicatie: 27-01-2020
Zaaknummer(s): C/13/650739 / DW RK 18/368
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht gegrond. Maatregel: waarschuwing, zonder veroordeling in de kosten voor de behandeling bij de kamer. De gerechtsdeurwaarder heeft met het versturen van zijn reactie aan klager niet voldaan aan het criterium van tijdige beantwoording van brieven.

Beslissing van 19 november 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/650739 / DW RK 18/368 DB/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

gemachtigde: mr. [   ],

tegen:

1. [   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

2. [   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

3. [   ]

kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagden,

gemachtigde: mr. A.R. Lambers.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 4 juli 2018, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 8 september 2018, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2019 alwaar de gemachtigde van klaagster en gerechtsdeurwaarder sub 1 zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 19 november 2019.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          Bij vonnis van 15 maart 2017 van de rechtbank Lelystad is klager veroordeeld tot betaling van een geldsom en de proceskosten;

-          Bij beschikking van 6 juni 2017 van de rechtbank Lelystad is de gemachtigde van klager als diens bewindvoerster (de bewindvoerster) aangesteld;

-          Het vonnis is op 7 juni 2017 aan klager betekend en de bewindvoerster heeft bij e-mail van 13 juni 2017 de gerechtsdeurwaarders geïnformeerd dat zij als bewindvoerster is aangesteld. Zij verzoekt stukken voortaan naar haar postadres te sturen en om opgave te doen van openstaande vorderingen;

-          De gerechtsdeurwaarders hebben op 16 juni 2017 ten laste van klager beslag gelegd onder het [   ] (het [   ], de [   ] en de [   ];

-          Op 23 juni 2017 zijn de beslagleggingen op het adres van klager betekend;

-          Bij e-mail van 29 juni 2017 verzoekt de bewindvoerster nogmaals het postadres te wijzigen alsmede tot herberekening van de beslagvrije voet;

-          Bij e-mail van 27 juli 2017 verzoekt de bewindvoerster de gerechtsdeurwaarders haar te informeren over de vordering, de beslagvrije voet aan te passen alsmede de beslagleggingen bij de [   ]. en de [   ] op te heffen en de aanverwante kosten te restitueren;

-          Op 18 augustus 2017 reageren de gerechtsdeurwaarders op de e-mail van 13 juni 2017 en verzoeken om aanvullende stukken. Op 21 augustus 2017 stuurt de bewindvoerster de benodigde stukken;

-          Bij brief van 19 september 2017 geeft de bewindvoerster aan dat is nagelaten te reageren op de e-mail van 21 augustus 2017 alsmede dat de beslagvrije voet niet is aangepast;

-          In de mail van 23 september 2017 vermelden de gerechtsdeurwaarders dat de e-mail van 13 juni 2017 niet is aangekomen en tot op heden door de bewindvoerster te weinig informatie is toegestuurd om de beslagvrije voet correct te berekenen;

-          Bij e-mail van 5 oktober 2017 verzoekt de bewindvoerster aan de hand van aanvullende informatie om een herberekening en deze met terugwerkende kracht toe te passen;

-          Bij e-mail van 11 oktober 2017 ontvangt de bewindvoerster de bevestiging dat de beslagvrije voet is aangepast en teveel geïnde gelden over de maanden juli tot en met september 2017 worden teruggeboekt. De aanpassing is dezelfde dag doorgegeven aan het [   ].

-          De bewindvoerster stuurt op 26 oktober en 3 november 2017 e-mails over het teveel geïnde over de maand oktober 2017. Dit bedrag is op 27 november 2018 via het [   ] aan klager gerestitueerd;

-          Bij e-mail van 28 februari 2018 bevestigen de gerechtsdeurwaarders aan de bewindvoerster dat met de afdracht van 23 november 2017 de vordering volledig is voldaan en het dossier is gesloten.

2. De klacht

Klager beklaagt zich er over dat de gerechtsdeurwaarders:

a)      niet adequaat reageren op verzoeken;

b)                  de beslagvrije voet niet tijdig aanpassen;

c)                  onnodig kosten maken door gelijktijdige beslagleggingen bij het [   ] (het [   ]) als bij de Belastingdienst;

d)                 onnodige kosten hebben gemaakte en daarvoor moeten worden veroordeelt.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarder hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien klachtonderdeel a. overweegt de kamer als volgt. De gerechtsdeurwaarders erkennen in het verweerschrift de op 29 juni en 27 juli 2017 verzonden e-mails niet tijdig te hebben beantwoord. Uit het verweerschrift volgt verder dat de e-mail van 13 juni 2017 niet is gekoppeld aan het bij de gerechtsdeurwaarders in behandeling zijnde dossier en derhalve niet meer te achterhalen is of de e-mail al dan niet door de gerechtsdeurwaarders zijn ontvangen. Blijkens de door klager overgelegde producties is de e-mail van 13 juni 2017 wel degelijk ontvangen door de gerechtsdeurwaarders, aangezien de e-mail van klager zicht onder de e-mail van de gerechtsdeurwaarders van 18 augustus 2017 bevindt.

4.3 Vast staat dat te laat is gereageerd op het schrijven van klager van 13 juni, 29 juni en 27 juli 2017. Dat de vakantieperiode daar een rol in heeft gespeeld kan de gerechtsdeurwaarders niet baten. Van een gerechtsdeurwaarder mag nu eenmaal worden verwacht dat hij brieven met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso of executie binnen een redelijke termijn van (veertien dagen) beantwoordt.  Door in eerste instantie pas op 18 augustus 2017 te reageren op de e-mail van 13 juni 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder niet voldaan aan het criterium van tijdige beantwoording. Maar ook de inhoud van de reactie zelf gaat geheel voorbij aan de verzoeken van klager, waardoor ook niet van een adequate beantwoording gesproken kan worden. De klacht is daarom terecht voorgesteld.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de kamer als volgt. In de reactie van 18 augustus 2017 vermelden de gerechtsdeurwaarders voor het eerst welke aanvullende stukken nodig zijn voor de herberekening van de beslagvrije voet. De bewindvoerster stuurt op 21 augustus 2017 stukken toe maar de gerechtsdeurwaarders geven, na aandringen van de bewindvoerster, pas op 23 september 2017 aan dat de toegezonden stukken niet toereikend zijn. Uiteindelijk worden de toereikende stukken op 5 oktober 2017 toegestuurd waarmee de beslagvrije voet uiteindelijk kan worden herberekend.

4.5 Door de combinatie van zeer late en inadequate reacties van de gerechtsdeurwaarders heeft de herberekening van de beslagvrije voet onnodige vertraging opgelopen. De vertraging is echter ook deels toe te wijzen aan klager, van wie niet alle relevante stukken waren opgestuurd, tot 5 oktober 2017. Nadat deze waren ontvangen door de gerechtsdeurwaarders is de beslagvrije voet op 11 oktober 2017 aangepast en is het teveel aan ingehouden gelden op 12 oktober 2017 aan klager geretourneerd. Afgaand op het gegeven dat de gerechtsdeurwaarders bij de (her)berekening van de beslagvrijevoet slechts kunnen afgaan op de bij hen bekende informatie én dat zij na het ontvangen van alle informatie binnen 6 dagen zijn gekomen tot een nieuwe beslagvrije voet, kan niet worden gekomen tot het oordeel dat de beslagvrije voet niet tijdig is aangepast. De klacht stuit hierop af.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel c. overweegt de kamer als volgt. Klager is bij vonnis van 15 maart 2017 veroordeeld tot betaling van een geldsom en heeft nadien nagelaten de vordering vrijwillig te voldoen. De door de gerechtsdeurwaarders gelegde beslagen zijn niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm, nu klager op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek (BW) met zijn hele vermogen instaat voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarders op grond van art. 435 Rv vrij om (tegelijkertijd) beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager. Van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is daarbij niet gebleken

4.7 Ten aanzien van de proportionaliteit van de gelegde beslagen geldt dat de beslaglegger aansprakelijk kan zijn voor de gevolgen van een beslag omdat het beslag is gelegd voor een te hoog bedrag, lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd. Dat moet echter worden beantwoord aan de hand van criteria die gelden voor misbruik van recht en aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de debiteur door het beslag op een van die goederen in zijn belangen wordt getroffen. Het is echter niet aan de tuchtrechter om hierover een oordeel te geven, maar aan de gewone (burgerlijke) rechter.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel d. overweegt de kamer dat zij niet bevoegd is tot het toekennen van een schadevergoeding. Daarvoor staat de rechtsgang bij de burgerlijke rechter open. Het verzoek van klager met betrekking tot het vergoeden van de schade zal de kamer dan ook passeren.

4.9 Gelet op het onder 4.2/4.3 overwogene verklaart de kamer de klacht gedeeltelijk gegrond. Aan de gerechtsdeurwaarders zal daarom voor het gegronde klachtonderdeel een maatregel worden opgelegd.

4.10 Onder de voorwaarden dat een klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard én een maatregel wordt opgelegd, kan, ingevolge het bepaalde in artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882), een kostenveroordeling worden opgelegd.

4.11 Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn om dat niet te doen, dan wel een lagere kostenveroordeling op te leggen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling, omdat de op te leggen maatregel de lichtste maatregel betreft, die een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder, zonder daarop een al te groot stempel van laakbaarheid te drukken. Met het opleggen van deze maatregel worden de gerechtsdeurwaarders in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelswijze niet opnieuw plaatsvindt. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarders de kosten van de behandeling bij de kamer moet vergoeden.

4.12 Op grond van artikel 37 lid 7 Gdw bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarders aan klager het betaalde griffierecht vergoeden.

4.13 Op grond van voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:       

-          verklaart de klachtonderdelen b, c, en d. ongegrond;

-          verklaart klachtonderdeel a. gegrond;

-          legt de gerechtsdeurwaarders voor het gegronde deel van de klacht de maatregel van waarschuwing op;

-          bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder aan klaagster het betaalde griffierecht ad € 50,-- vergoedt.

Aldus gegeven door mr. D. Bode, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. I.M. Nusselder en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.