ECLI:NL:TGDKG:2019:188 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam nummer C/13/668214 / DW RK 19/318

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:188
Datum uitspraak: 19-11-2019
Datum publicatie: 27-01-2020
Zaaknummer(s): nummer C/13/668214 / DW RK 19/318
Onderwerp: KBvG
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht gegrond. Maatregel: geldboete. De gerechtsdeurwaarder heeft niet voldaan aan de verplichting uit de Verordening Beroepsstage & Permanente educatie KBvG (artikel 5 lid 1) door niet de vereiste opleidingspunten te behalen binnen het daarvoor aangewezen tijdvak.    

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 19 november 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/668214 / DW RK 19/318 DB/SM ingesteld door:

Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) ,

gevestigd te [   ],

klaagster,

gemachtigde: mr. [   ],

tegen:

[   ],

voormalig gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 21 juni 2019, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 18 juli 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2019 alwaar de gemachtigde van klaagster is gehoord. De gerechtsdeurwaarder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 19 november 2019.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          Uit artikel 5 lid 1 van de Verordening Beroepsstage & Permanente educatie KBvG (hierna: Verordening) volgt dat ieder lid van de KBvG verplicht is zich zodanig te scholen en bij te scholen op juridisch en vakinhoudelijk gebied, op het gebied van het ondernemerschap van de gerechtsdeurwaarder, op het gebied van juridische dienstverlening en op alle overige gebieden die de vakbekwaamheid kunnen bevorderen, dat het lid beschikt over de kennis die noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening;

-          Aan de in voornoemd artikel 5 neergelegde verplichting is voldaan als een lid binnen een tijdvak een door het bestuur van de KBvG vast te stellen minimum aantal opleidingspunten heeft behaald (artikel 6 Verordening). In dit geval betreft het het tijdvak 2017-2018, waarin de (beklaagde) gerechtsdeurwaarder minimaal 30 opleidingspunten diende te behalen.

-          Omdat de gerechtsdeurwaarder is gedefungeerd op 1 januari 2018 zijn de te behalen punten, op grond van artikel 10 lid 4 van het Reglement Beroepsstage & Permanente educatie KBvG, naar rato berekend. Het voor de gerechtsdeurwaarder te behalen punten is daardoor op 15 gesteld.

-          Bij brief van 28 januari 2019 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder een PE-overzicht toegezonden, waaruit blijkt dat de gerechtsdeurwaarder in het tijdvak 2017-2018 geen punten heeft behaald.

2. De klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder zich niet te hebben gehouden aan de uit de Verordening voortvloeiende verplichting om de benodigde aantal PE-punten (15) voor het jaar 2017 te behalen. 

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht niet weersproken, maar heeft wel de omstandigheden belicht waaronder de tekortkoming heeft plaatsgevonden. Voor zover van belang wordt hierna op zijn reactie ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2  Uit de door partijen overgelegde stukken is komen vast te staan dat de gerechtsdeurwaarder over de periode 2017-2018 (in het bijzonder het jaar 2017) geen opleidingspunten heeft behaald, terwijl dat er 15 hadden moeten zijn. De kamer acht de klacht daarom gegrond. De gerechtsdeurwaarder heeft niet voldaan aan zijn wettelijke verplichting. De door de gerechtsdeurwaarder vermelde omstandigheden op grond waarvan niet tijdig aan de verplichting is voldaan, komen voor zijn risico en doen – ongeacht wat de gerechtsdeurwaarder verder daarover intern op kantoor heeft afgesproken – niet af aan de verplichting die hij op grond van de Verordening heeft.

4.3 De kamer ziet aanleiding tot het opleggen van na te noemen maatregel. Ingegeven door vaste jurisprudentie op dit punt, waaronder de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam ECLI:NL:GHAMS: 2008:BF2209, zal de kamer de gerechtsdeurwaarder een boete van € 200,00 per niet behaalde punt opleggen. De kamer zal de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet, in samenhang met de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882) tevens veroordelen in de kosten van de procedure, welke worden begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,00.

4.4 Op grond van voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht gegrond.

-        legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel op tot betaling van een geldboete van   € 3.000,00 met aanzegging dat de kamer de ex artikel 43 lid 5 van de gerechtsdeurwaarderswet door haar te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder de boete moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per aangetekende brief aan de gerechtsdeurwaarder zal mededelen;

-        veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, te begroten op € 1.500,--, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder het bedrag van de kostenveroordeling moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder zal worden medegedeeld.

Aldus gegeven door mr. D. Bode, plaatsvervangend-voorzitter, mr. I.M. Nusselder en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.