ECLI:NL:TGDKG:2019:182 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/670109 DW/RK 19/401
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2019:182 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-12-2019 |
Datum publicatie: | 09-01-2020 |
Zaaknummer(s): | C/13/670109 DW/RK 19/401 |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. In verzet kunnen geen nieuwe klachten worden ingediend. Voorzitter heeft juiste maatstaf gehanteerd. Klager heeft reeds meerdere malen over hetzelfde feitencomplex geklaagd. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 13 december 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 16 juli 2019 met zaaknummer C/13/653872 / DW RK 18/486 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/670109 / DW RK 19/401 ED/RH ingesteld door:
1. [..],
2. [..],
wonende te [..],
klagers,
tegen:
[..],
gerechtsdeurwaarder te [..],
beklaagde,
gemachtigde: [..].
Ontstaan en verloop van de procedure
Bij brief met bijlagen, ingekomen op 5 september 2018, aangevuld op 27 september 2018, hebben klagers een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 4 oktober 2018, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 16 juli 2019 heeft de voorzitter de klacht gedeeltelijk als kennelijk niet ontvankelijk en gedeeltelijk als kennelijk ongegrond afgewezen. Aan klagers is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij brief, ingekomen op 26 juli 2019, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 1 november 2019, alwaar klagers en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 13 december 2019.
1. De ontvankelijkheid van het verzet
Klagers hebben verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kunnen worden ontvangen.
2. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a) Op 31 januari 2012 heeft de voorzieningenrechter bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch een vonnis gewezen waarbij de tegen klager sub 1 gevraagde voorzieningen zijn toegewezen.
b) Dit vonnis is door een andere gerechtsdeurwaarder bij exploot van 3 februari 2012 aan klager sub 1 betekend. Bij exploot van 10 februari 2012 heeft deze gerechtsdeurwaarder herhaald bevel aan klager sub 1 gedaan.
c) Bij beslissing van 20 november 2012 (zaaknummer 530.2012) heeft de kamer voor gerechtsdeurwaarders, op een door klagers gedaan verzet tegen een voorzittersbeslissing (zaaknummer 184.2012), de klacht van klagers dat geen afschrift van de grosse van het vonnis van 31 januari 2012 aan klagers is betekend, gegrond verklaard (ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2012:YB0900).
d) Bij beslissing van 17 december 2013 heeft het gerechtshof Amsterdam de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders als hiervoor onder 1.d vermeld vernietigd (ECLI:NL:GHAMS:2013:4962).
e) Bij beslissing van 28 mei 2013 heeft het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch de onder 1a genoemde beslissing van de voorzieningenrechter - samengevat – vernietigd voor wat betreft de oordelen zoals weergegeven in rechtsoverweging 5.1 t/m 5.6 en 5.9 van dit vonnis, en opnieuw rechtdoende klager sub 1 twee verboden en één gebod opgelegd elk afzonderlijk versterkt met een gemaximeerde dwangsom van € 30.000,00 per overtreding van elk afzonderlijk verbod of gebod, het vonnis voor het overige bekrachtigd en onder meer klager sub 1 veroordeeld in de proceskosten.
3. De oorspronkelijke klacht
3.1 De gerechtsdeurwaarder wordt verweten exploten te hebben uitgebracht, waaraan geen executoriale titel ten grondslag is gelegen, en in strijd met art. 430 lid 3 Rv juncto 440 Rv op straffe van nietigheid met het oogmerk daaraan financiële rechtsgevolgen te verbinden middels een bedrag dat sinds maart 2012 op het pensioen van klager wordt ingehouden. Klagers verwijzen naar een door een gerechtsdeurwaarder opgemaakt proces-verbaal van constatering van 29 augustus 2018, waaruit dat volgens klagers volgt.
3.2. Klagers hebben de gerechtsdeurwaarder bij brief van 4 september 2018 uitvoerig uiteengezet, dat in alle 52 uitgereikte exploten sinds 3 februari 2012 vermeld staat dat een beroep gedaan wordt op beweerdelijk betekende uitgereikte exploten van 3 en 10 februari 2012. Daarvan bestaat geen executoriale titel noch heeft daarvan betekening plaatsgevonden. Dit is bevestigd in rechtsoverweging 8.4 van de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders van 20 november 2012 en sindsdien, ondanks herhaaldelijk kennisgeving aan betrokken partijen geëcarteerd, dan wel genegeerd, dan wel ontkend alsof de vigerende wettelijke voorschriften niet meer bestaan. Er bestaat dan ook geen enkel bewijs voor het glashard willens en wetens stellen in alle 52 exploten dat sprake zou zijn van betekening van een bestaande grosse c.q. executoriale titel van het kort geding vonnis van 31 januari 2012, d.d. 3 en/of 10 februari 2012.
3.3 Klagers beschouwen deze gedragingen en handelwijze niet alleen klachtwaardig maar ook als vermeend strafbaar handelen, daar het oogmerk is wederrechtelijk gelden te innen. Het herhaaldelijk beroep op de ministerieplicht en verwijzen naar rechterlijke beslissingen kan geen doel treffen, daar gehandeld wordt in strijd met zijn taak als gerechtsdeurwaarder, openbaar beëdigd ambtenaar ex art. 9 van de Gerechtsdeurwaarderswet, ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissingen, dat prioriteit heeft boven zijn ministerieplicht. De integriteit en zorgvuldigheidsvereisten zijn door de gerechtsdeurwaarder aan de bekende laars gelapt met misbruik van bevoegdheden ex art. 3:13 -3:14 BW.
3.4 Een strafaangifte tegen drie betrokken gerechtsdeurwaarders is ingediend bij het Openbaar Ministerie op 13 augustus 2018. Dit strijdig handelen kan gekarakteriseerd worden als meineed. Uit dit alles blijkt dat voor de gerechtsdeurwaarder God noch gebod, noch wetten gelden en hij niet voor rede vatbaar is.
3.5 In het aanvullende klaagschrift stellen klagers dat de grondbeginselen van het executierecht bij de uitvoering van de van zijn opdrachtgevers verkregen opdracht, zijn geschonden hetgeen leidt tot de vermeende conclusie van meineed. Dit blijkt niet alleen uit de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders van 20 november 2012 en uit het proces-verbaal van constatering van gerechtsdeurwaarder [..]op 29 augustus 2018, maar ook is dit op een heldere en onbetwistbare wijze verwoord in de annotatie van mr. J.W. Westenberg van 9 april 2013 in JBPR 2013/50, afl. 4, zaaknummer HD 200.121.997/01.
3.6. De gevorderde bedragen zijn vexatoir door het onnodig aanwenden van rechts – en executiemiddelen (vexatoir beslag). De aangerichte materiële en immateriële schade bedraagt inmiddels meer dan € 300.000,00. (nader vast te stellen bij staat).
De ongepaste gedragingen van de gerechtsdeurwaarder zijn niet in overeenstemming te brengen met zijn ministerieplicht ex art. GDW 11, noch met zijn ambtseed, noch met zijn dubbele verantwoordelijkheid, enerzijds aansprakelijk voor zijn opdrachtgever, anderzijds als openbaar ambtenaar, die in het rechtsbestel een taak vervult ten behoeve van het algemeen belang.
4. De beslissing van de voorzitter
4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:
4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn de gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder, kandidaat-gerechtsdeurwaarder en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding, aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.
4.2 De voorzitter overweegt op de klacht als volgt. De klacht heeft als onderwerp de nietigheid van vanaf 3 februari 2012 uitgebrachte exploten en berust in de kern op de gedachte dat deze exploten berusten op de -naar klagers stellen- beweerdelijke op 3 en 10 februari 2012 aan klager sub 1 uitgereikte en betekende exploten. Klagers stellen dat er geen executoriale titel bestaat noch betekening daarvan heeft plaatsgevonden. Klagers doen een beroep op een beslissing van de kamer van 20 november 2012 waarin door de kamer onder meer is aangenomen dat geen afschrift van de grosse aan klager is betekend, op een annotatie onder een arrest van het gerechtshof en op een door een gerechtsdeurwaarder opgemaakt proces-verbaal van bevindingen over het exploot van 3 februari 2012.
4.3 De gerechtsdeurwaarder heeft terecht aangevoerd dat in elk geval over de exploten van 3 en 10 februari 2012 niet meer kan worden geklaagd. Deze exploten zijn niet door de gerechtsdeurwaarder uitgebracht en over deze exploten kan niet meer worden geklaagd. Het door klagers gedane beroep op voormelde beslissing van de kamer kan hun niet baten omdat die beslissing van de kamer is vernietigd door het Gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 17 december 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:4962). Daarnaast heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in een door klager sub 1 ingesteld hoger beroep bij arrest van 9 april 2013 (ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ7408) overwogen dat de stelling van (appellant) dat er geen betekening heeft plaatsgevonden, althans een non-existente betekening is gedaan, voorshands onjuist moet worden geacht. Er is dus al bij in kracht van gewijsde gedane uitspraken geoordeeld over voornoemde exploten, zodat over deze exploten niet meer kan worden geklaagd.
4.4 De door klager opgeworpen processuele nietigheden van rechtswege zijn niet ter beoordeling van de tuchtrechter maar van de gewone civiele (bodem)rechter. Klagers zijn met dit standpunt van de tuchtrechter overigens bekend. De kamer heeft zich hierover al uitgelaten in een reeks van uitspraken op eerder door klagers (tegen andere gerechtsdeurwaarders) ingediende klachten waarin de vermeende processuele nietigheden ten aanzien van volgens klagers niet bestaande vonnissen en arresten, een niet bestaand gerechtsdeurwaarderskantoor en niet bestaande exploten aan de orde zijn gesteld.
4.5 De in de annotatie van het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 9 april 2013 in JBPR 2013/50 bij dit arrest gestelde vraagtekens en een door een gerechtsdeurwaarder opgemaakt proces-verbaal van bevindingen inzake het exploot van 3 februari 2012 kunnen -wat daar ook van zij- aan het voorgaande op geen enkele wijze iets veranderen.
4.6 De taakverdeling tussen de strafrechter en de tuchtrechter brengt ten slotte mee dat de vraag of de beklaagde gerechtsdeurwaarder zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten - welk verwijt klagers de gerechtsdeurwaarder ook maken - niet ter beoordeling staat van de tuchtrechter. De voorzitter gaat dan ook voorbij aan het strafrechtelijke verwijt dat de gerechtsdeurwaarder zich schuldig heeft gemaakt aan meineed en de stukken die daarop zien. Dat er een strafaangifte tegen drie betrokken gerechtsdeurwaarders is ingediend bij het Openbaar Ministerie op 13 augustus 2018, neemt de voorzitter voor kennisgeving aan.
4.7 Aan de door klagers bij e-mail van 22 januari 2019 toegezonden tussenbeschikking van het gerechtshof Den Haag in een door klagers aangespannen artikel 12 Sv procedure kan eveneens worden voorbijgegaan. Dit nog daargelaten dat deze procedure niet ziet op een klacht tegen gerechtsdeurwaarder maar op een sepotbeslissing van de officier van justitie op een strafaangifte van klagers tegen drie advocaten.
4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager gedeeltelijk niet ontvankelijk en gedeeltelijk als kennelijk ongegrond afgewezen.
5. De gronden van het verzet
Klagers hebben het volgende aangevoerd. De gronden van het verzet zijn gelegen in het schofferen door de gerechtsdeurwaarder van de ambtseed, het ontkennen van de wetten en voorschriften op zijn ambt van toepassing, tevens ontleend aan het procesrecht. Naast deze feiten is ook sprake van het gebruik van geheime side letters, met het oogmerk klagers tot aan zijn dood te achtervolgen en definitief financieel kapot te maken.
1. Impliciet en expliciet wordt zelfs het proces-verbaal van constatering van gerechtsdeurwaarder [..] van het gerechtsdeurwaarderskantoor van
[..] van 29 augustus 2018 volledig genegeerd. Onverhuld en onbetwist is in dit
proces-verbaal van constatering vastgesteld dat op 3 februari 2012 geen betekening
van het kort geding vonnis van 31 januari 2012 heeft plaatsgevonden, door het
illegale gerechtsdeurwaarderskantoor [..] ex art. 430 lid 3 Rv,
hetgeen reeds existentiële nietigheid met zich mee brengt en niet kan verjaren.
Volledig ten onrechte wordt zonder enig overgelegd bewijs de pertinente leugen volgehouden dat betekening van het kort geding vonnis van 31 januari 2012 zou hebben plaatsgevonden.
2. Gerechtsdeurwaarder [..], directeur / eigenaar van het gerechtsdeurwaarderskantoor [..], heeft op 26 augustus 2013 alle lusten en lasten van het illegale gerechtsdeurwaarderskantoor [..] overgenomen. [..] heeft nimmer bestaan als een erkend gecertifieerd gerechtsdeurwaarderskantoor met eigen registratie. Door het gebruik van dit dossier is beklaagde [..] volledig medeplichtig voor alle gedragingen en handelingen, al of niet in opdracht van zijn opdrachtgevers.
3. Nota bene, bij een illegaal gerechtsdeurwaarderskantoor kan nooit domicilie gekozen
worden. Derhalve is onbetwistbaar vastgesteld en aangetoond dat op straffe van
nietigheid dat nooit is voldaan aan de verplichte domicilie keuze ex art. 439 lid 3 Rv.
4. Het directe gevolg is dat gerechtsdeurwaarderskantoren rechtspersoonlijkheid
dienen te bezitten, waarvan zij melding moeten maken op al hun uitgereikte akten en
ambtelijke stukken ingevolge art. 2:186 BW.
5. Klagers beroepen zich op deze wettelijke verplichting van dwingend recht dat
de nietigheid / non-existentie van alle door [..]uitgereikte
exploten ten gevolge heeft. Door de overname van het dossier van [..]
door [..] en het voortdurend beroep daarop door [..],lijden
alle uitgereikte exploten van [..] aan nietigheid en is beklaagde
medeplichtig geworden aan dit bedrog en oplichting.
6. Op de meer dan 50 uitgereikte exploten van [..]ontbreekt de wettelijke verplichte vermelding van rechtspersoonlijkheid van naam en zetel, ingevolge art. 2:186 BW.
7. Een uitgebreide toelichting op de gevolgen van het ontbreken van de wettelijke
verplichte vermelding van de rechtspersoonlijkheid op de exploten is gegeven in
bijgevoegd artikel: “de nietigheid van gerechtsdeurwaardersexploten”, deel
uitmakend van dit verzetschrift.
8. Dit negeren door de gerechtsdeurwaarder is een schoffering van zijn ambtseed als beëdigd openbaar ambtenaar, ex artikel 2 en 9 Gerechtsdeurwaarderwet.
9. Ingevolge de wet is sprake van processuele nietigheid van al de door de gerechtsdeurwaarder uitgereikte exploten door schendingen van vormvoorschriften van openbare orde met de sanctie van nietigheid bedreigd.
10. Volledig ten onrechte beroept beklaagde zich voortdurend op verjaring. Dit is een
juridische misslag, daar voormelde wettelijke vereisten van rechtswege behoren tot
het dwingend recht, niet kunnen verjaren noch belangen van partijen kennen.
De volgende passage, ontleend aan het proefschrift van de Universiteit van Nijmegen, 1955 van Dr. F.M.J. Jansen, adstrueert het gestelde:
“Het is het uitdrukkelijk verbod der wet, dat rechtsgevolgen intreden van processuele
verrichtingen, welke niet voldoen aan daaraan gestelde wettelijke voorschriften, voor zover deze van de nietigheidssanctie zijn voorzien, en voor zover het toepassen van deze sanctie niet ter vrije keuze staat van de procespartij, hetgeen, naar wij zagen, het geval is overal waar nietigheid is bedreigd, onafhankelijk van het initiatief of het optreden van de procespartij.”
Conclusie:
Alle uitgereikte exploten van [..], alsmede de exploten van [..], lijden aan nietigheid en zijn derhalve non-existent. De schofferingen in strijd met de ambtseed van beklaagde [..] betreffen:
- het ecarteren van het gestelde in de beslissing van 20 november 2012 van de kamer
voor gerechtsdeurwaarders rechtsoverweging 8.4 zijn vaststaande feiten, behorend tot het dwingend recht. Deze feiten kunnen ook in hoger beroep niet vernietigd worden, daar dit leidt tot principiële betwijfeling, te vergelijken met het ontkennen van het bestaan van
zwaartekracht;
- het ecarteren van de wettelijke bepalingen van het verplicht vermelden van naam en
zetel op alle uitgereikte exploten ex art. 2:186 BW;
- het glashard ontkennen van het verzuim / gebrek ingevolge art. 430 lid 3 Rv;
- het negeren van de verplichte domiciliekeuze ex art. 439 lid 3 Rv;
- het ontkennen van het procesrecht dat beweerdelijk geen geldend recht zou zijn;
- het negeren van het proces-verbaal van constatering van gerechtsdeurwaarder [..]
, in zake de vaststelling dat het ten uitvoer gelegde kort geding vonnis van 31
januari 2012 niet is betekend ex art. 430 lid 3 Rv;
- het onterecht stellen dat bij procesrecht sprake kan zijn van belangen van partijen;
- het stellen dat bij het procesrecht verjaring een rol kan spelen.
Gerechtsdeurwaarder [..] heeft toerekenbaar verwijtbaar klachtwaardig gehandeld.
De vraag rijst in hoeverre ook de kamer en de plaatsvervangend voorzitter verantwoordelijk gesteld kunnen worden voor deze schandalige fundamentele schendingen van wettelijke voorschriften en misslagen, die geleid hebben tot deze betwiste teleologische uitkomst die getuigt van volledige vooringenomenheid.
Verzocht wordt de uitspraak van plaatsvervangend voorzitter mw. mr.[..] te vernietigen en de klacht in volle omvang opnieuw te beoordelen. Daarbij moet worden bepaald of beklaagde gehandeld heeft conform zijn ambtseed en zoals een goed gerechtsdeurwaarder betaamt.
6. De beoordeling van de gronden van het verzet
6.1 De kamer stelt vast dat in het dictum van de voorzittersbeslissing een kennelijke verschrijving is gemaakt. In plaats van 3 en 10 februari 2019 is bedoeld 3 en 10 februari 2012. Het dictum moet op die manier worden gelezen.
6.2 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
6.3 Voor zover klagers nieuwe klachten in verzet hebben aangevoerd kunnen zij daarin niet worden ontvangen. Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld.
6.4 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
BESLISSING:
De kamer voor gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E. Diepraam, plaatsvervangend-voorzitter, mr. M. Nijenhuis en M.F.A. Driesenaar, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 december 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.