ECLI:NL:TGDKG:2019:18 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/633032 / DW RK 17/762

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:18
Datum uitspraak: 15-03-2019
Datum publicatie: 26-03-2019
Zaaknummer(s): C/13/633032 / DW RK 17/762
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De gerechtsdeurwaarder heeft niet tijdig en adequaat op de brief van klaagster van 8 juni 2017 gereageerd. Indien hij dit wel had gedaan had hij kunnen constateren dat het derdenbeslag niet zinvol was. Klacht gegrond, maatregel van een waarschuwing.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 15 maart 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/633032 / DW RK 17/762 LV/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klaagster,

gemachtigde: [ ] (partner),

tegen:

[ ],

(destijds) toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [ ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 24 juli 2017, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 23 november 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Klaagster heeft schriftelijk verzocht om aanhouding van de behandeling. De voorzitter heeft het aanhoudingsverzoek vanwege onvoldoende klemmende redenen afgewezen. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 1 februari 2019, alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klaagster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op

15 maart 2019.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij vonnis van 17 april 2015 van de kantonrechter te Rotterdam is klaagster veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

-           Bij exploot van 22 juni 2015 is het vonnis van 17 april 2015 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Bij e-mail van 17 mei 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder de met klaagster overeengekomen betalingsregeling bevestigd. Hierin is opgenomen dat indien klaagster de regeling niet correct nakomt, de regeling onherroepelijk komt te vervallen en het totale (restant)bedrag ineens opeisbaar wordt en de gerechtsdeurwaarder zal overgaan tot het treffen van verdere executiemaatregelen.

-           Bij e-mail van 8 juni 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster herinnerd aan de betalingsregeling en haar de gelegenheid gegeven alsnog aan de regeling te voldoen voor 15 juni 2017.

-           Bij brief van 8 juni 2017, ontvangen door de gerechtsdeurwaarder op 14 juni 2017, heeft klaagster aangegeven niet aan de betalingsregeling te kunnen voldoen en dat haar inkomen onder de beslagvrije voet ligt.

-           Op 22 juni 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag onder het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) ten laste van klaagster gelegd.

-           Bij e-mail van 14 juli 2017 heeft de partner van klaagster gerefereerd aan de brief van klaagster van 8 juni 2017 en verzocht alsnog rekening te houden met de beslagvrije voet.

-           Bij e-mail van 19 juli 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster verzocht om nadere bewijsstukken teneinde de juiste beslagvrije voet te kunnen berekenen.

-           Op 25 juli 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet aangepast.

-           Bij brief van 2 augustus 2017 heeft het UWV aan de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat het inkomen van klaagster onder de beslagvrije voet ligt.

-           De gerechtsdeurwaarder heeft het derdenbeslag op 4 augustus 2017 opgeheven.

-           Bij brief van 8 augustus 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster zijn excuses aangeboden dat hij te laat heeft vastgesteld dat er geen gelden onder het beslag liggen en dat hij de kosten van het loonbeslag voor eigen rekening neemt.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder onterecht beslag heeft gelegd op haar uitkering en niet heeft gereageerd op haar verzoek om aanpassing van de beslagvrije voet.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 De klacht is ingediend tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor hetgeen op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet niet kan. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 Nu de in de aanhef van deze beslissing vermelde gerechtsdeurwaarder het gewraakte beslag heeft gelegd, wordt deze gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn beantwoordt. Uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder de brief van klaagster van 8 juni 2017, waarin zij aangeeft dat zij niet aan de voorgestelde betalingsregeling kan voldoen en haar inkomen onder de beslagvrije voet ligt, op 14 juni 2017 heeft ontvangen. De gerechtsdeurwaarder heeft pas bij brief van 19 juli 2017 op de brief van klaagster gereageerd, nadat de partner van klaagster de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 14 juli 2017 heeft gewezen op de brief van klaagster en (wederom) heeft gevraagd rekening te houden met de beslagvrije voet. Nu (tijdige) beantwoording van de brief van 8 juni 2017 is uitgebleven is de klacht terecht voorgesteld.

4.4 De kamer is van oordeel dat indien de gerechtsdeurwaarder adequaat op de brief van klaagster van 8 juni 2017 had gereageerd, hij had kunnen constateren dat het derdenbeslag niet zinvol was. De stelling van de gerechtsdeurwaarder in het verweerschrift dat de brief van klaagster de opmaak en het uitbrengen van het derdenbeslag heeft gekruist kan naar het oordeel van de kamer niet slagen, nu er acht dagen tussen de ontvangst van de brief op 14 juni 2017 en het derdenbeslag op

22 juni 2017 liggen. Bovendien is de brief van klaagster ontvangen binnen de door de gerechtsdeurwaarder bij brief van 8 juni 2017 gegeven uiterste betalingstermijn van 15 juni 2017. Het ligt op de weg van de gerechtsdeurwaarder om zijn werkwijze dusdanig in te richten dat hij een redelijke periode voorafgaand het leggen van beslag nog een controle uitvoert ten aanzien van ontvangen brieven dan wel betalingen. Hiervan is kennelijk geen sprake geweest.

4.5 Ten aanzien van het verzoek van klaagster om schadevergoeding dient klaagster zich te wenden tot de civiele rechter. Het tuchtrecht is hiervoor niet de geƫigende weg.

4.6 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt, waarbij de kamer het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden acht.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht gegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van een waarschuwing op.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, mr. M. Nijenhuis en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

15 maart 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.