ECLI:NL:TGDKG:2019:179 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/657525 DW/RK 18/596
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2019:179 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-12-2019 |
Datum publicatie: | 09-01-2020 |
Zaaknummer(s): | C/13/657525 DW/RK 18/596 |
Onderwerp: | Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw) |
Beslissingen: | Waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Beslag op uitkering. Het UWV heeft meerdere keren te veel ingehouden. Dit lag niet aan de gerechtsdeurwaarder maar aan de verwerking bij het UWV. Klager is daardoor in betalingsmoeilijkheden gekomen. De gerechtsdeurwaarder hanteert een termijn van twee weken om de teveel ingehouden bedragen terug te betalen. Dit is noodzakelijk om gegevens te controleren, aldus de gerechtsdeurwaarder. De kamer acht dit klachtwaardig aangezien de gerechtsdeurwaarder reeds beschikte over klagers gegevens (door eerdere recente terugbetalingen) en klager belang had bij een spoedige betaling. Maatregel van waarschuwing opgelegd, zonder kostenveroordeling. De opgelegde maatregel betreft de lichtste maatregel, die een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder, zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken. Met het opleggen van deze maatregel wordt de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelswijze niet opnieuw plaatsvindt. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarder de kosten van de behandeling bij de kamer moet vergoeden. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 13 december 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/657525 / DW RK 18/596 ED/RH ingesteld door:
[..],
wonende te [..],
klager,
tegen:
[..],
gerechtsdeurwaarder te [..],
beklaagde,
gemachtigde: [..].
Ontstaan en loop van de procedure
Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 20 november 2018, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 27 december 2018, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 1 november 2019. Klager en de gerechtsdeurwaarder hebben meegedeeld niet ter zitting aanwezig te zijn. De uitspraak is bepaald op 13 december 2019.
1. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
- in het kader van de tenuitvoerlegging van een dwangbevel van het CJIB in opdracht van het CAK, heeft de gerechtsdeurwaarder op 20 januari 2015 derdenbeslag gelegd onder het UWV;
- meerdere malen is door het CJIB verzocht de incasso op te schorten en vervolgens weer voort te zetten. Zo is op 23 februari 2018 het beslag opgeschort, op 6 april 2018 is verzocht de incasso voort te zetten. Op 4 mei 2018 is weer een verzoek ontvangen de incasso op te schorten;
- de gerechtsdeurwaarder heeft het UWV op 26 februari 2018, 18 mei 2018 en19 september 2018 bericht het beslag op te schorten, tevens is in ieder geval op 23 oktober 2018, 8 november en 16 november 2018 gebeld met het UWV;
- op 18 september 2018 is door de gerechtsdeurwaarder aan klager € 686,74 terug betaald wegens teveel geïnde bedragen;
- de gerechtsdeurwaarder heeft aan klager op 23 oktober 2018 bericht dat een termijn van twee weken wordt gehanteerd bij de terugbetaling van de te veel geïnde bedragen;
- op 15 november 2018 heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder gereageerd op een door klager ingediende klacht.
2. De klacht
Klager beklaagt zich samengevat over het volgende.
a. de gerechtsdeurwaarder heeft ten onrechte een gedeelte van de uitkering ingehouden van februari 2018 tot 20 november 2018. Hierdoor is klager in betalingsmoeilijkheden gekomen en heeft extra kosten moeten maken bij andere schuldeisers;
b. verzoeken om het te veel betaalde terug te krijgen, verlopen problematisch en kosten twee weken extra door regels van de gerechtsdeurwaarder;
c. er is nog steeds geen bericht ontvangen van het UWV dat het beslag is opgeschort, dus het is nog niet geregeld;
d. Klager eist dat de vordering wordt teruggestuurd naar CZ, zodat deze bijgevoegd kan worden met de reeds bestaande regeling met CZ;
e. de gerechtsdeurwaarder houdt zich niet aan wetten en regels.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.
4. De beoordeling van de klacht
4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna Gdw) zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Klachten kunnen niet worden gericht tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor. In het verweer heeft bovengenoemde gerechtsdeurwaarder zich opgeworpen als beklaagde. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.
4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a. en c. overweegt de kamer als volgt. Uit hetgeen de gerechtsdeurwaarder in het verweerschrift heeft gesteld moet worden aangenomen dat de gerechtsdeurwaarder voldoende heeft aangetoond dat de problemen liggen bij de verwerking van de opdrachten door het UWV. De gerechtsdeurwaarder heeft meerdere malen contact gezocht met het UWV om te bewerkstellingen dat er geen inhoudingen op klagers uitkering plaatsvinden ten tijde van de opschorting van het beslag. Nu vastgesteld moet worden dat de problemen liggen aan de zijde van het UWV en de gerechtsdeurwaarder naar het oordeel van de kamer voldoende activiteiten heeft ondernomen om dit op te lossen, is dit onderdeel van de klacht ongegrond.
4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de kamer als volgt. Vaststaat dat het UWV meerdere malen teveel heeft ingehouden van klagers uitkering. Klager heeft hierdoor problemen gekregen bij de betaling van andere vorderingen. Naar aanleiding van de brief van 23 oktober 2018 van de gerechtsdeurwaarder, dat het te veel ingehouden bedrag terug betaald zal worden waarbij een termijn van twee weken zal worden gehanteerd, heeft klager op 29 oktober 2018 gemaild dat hij het geld per omgaande op zijn rekening verwacht, dat zijn bankgegevens bekend zijn en ook de maand ervóór zijn doorgegeven. Vaststaat dan ook dat de gerechtsdeurwaarder bekend was met klagers gegevens door eerdere restituties en doordat klager zijn bankrekening (nogmaals) heeft vermeld in zijn email van 18 september 2018. In het verweerschrift wordt door de gerechtsdeurwaarder toegelicht waarom een termijn van twee weken wordt gehanteerd bij restituties. In dit bijzondere geval is het hanteren van die termijn echter niet redelijk en onnodig, nu de gerechtsdeurwaarder bekend was met de gegevens. De gerechtsdeurwaarder had moeten begrijpen dat klager belang had bij spoedige terugbetaling. Hoewel in de interne afhandeling van de klacht excuses zijn aangeboden voor de vertraagde restitutie, ziet de kamer desondanks aanleiding tot het opleggen van nagenoemde maatregel.
4.4 De kamer overweegt ten aanzien van klachtonderdeel d. als volgt. De gerechtsdeurwaarder heeft meegedeeld dat hij als opdrachtnemer van het CJIB hier niet aan kan voldoen. Het gaat hier om verschillende opdrachtgevers, zodat de vorderingen niet kunnen worden samengevoegd. Het verzoek van klager is een kwestie waarover de tuchtrechter niet kan oordelen. De klacht stuit hierop af.
4.5 De stelling van klager onder e. dat de gerechtsdeurwaarder zich niet aan wetten en regels houdt, is door klager niet nader onderbouwd en is evenmin gebleken.
4.6 Wanneer een klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd, kan, ingevolge het bepaalde in artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882), een kostenveroordeling worden opgelegd.
4.7 Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn om dat niet te doen, dan wel een lagere kostenveroordeling op te leggen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling, omdat de op te leggen maatregel de lichtste maatregel betreft, die een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder, zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken. Met het opleggen van deze maatregel wordt de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelswijze niet opnieuw plaatsvindt. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarder de kosten van de behandeling bij de kamer moet vergoeden.
4.8 Op grond van artikel 37 lid 7 Gdw bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klaagster het betaalde griffierecht vergoedt.
Daarom wordt beslist als volgt.
Beslissing:
De kamer voor gerechtsdeurwaarders:
- verklaart klachtonderdeel b. gegrond;
- verklaart klachtonderdelen a. c. d. en e. ongegrond;
- legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van waarschuwing op;
- bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder het door klager betaalde griffierecht ad € 50,00 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. E. Diepraam, plaatsvervangend-voorzitter, mr. M. Nijenhuis en M.F.A. Driesenaar, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 december 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.