ECLI:NL:TGDKG:2019:173 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/657758 / DW RK 18/601

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:173
Datum uitspraak: 20-12-2019
Datum publicatie: 24-12-2019
Zaaknummer(s): C/13/657758 / DW RK 18/601
Onderwerp:
  • Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
  • Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Er is niet ten onrechte bankbeslag gelegd. Uit de e-mail van 30 oktober 2018 valt niet af te leiden dat het gerechtsdeurwaarderskantoor na overleg met de opdrachtgever nog contact met klager zou opnemen alvorens beslag te leggen. Niet aannemelijk is gemaakt dat het kantoor van de gerechtsdeurwaarder klager moedwillig heeft misleid. De gerechtsdeurwaarder heeft evenmin tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de bij de executie bijkomende kosten bij klager in rekening te brengen. Klacht is ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 20 december 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/657758 / DW RK 18/601 MdV/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

1. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

2. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagden,

gemachtigde: mr. [ ].

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 23 november 2018, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder sub 1. Bij verweerschrift, ingekomen op 20 december 2018, heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 gereageerd.

De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 8 november 2019 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op

20 december 2019.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij beschikking van 23 januari 2013 heeft de rechtbank te Maastricht de echtscheiding tussen klager en zijn ex-partner uitgesproken en ten laste van klager partneralimentatie bepaald.

-           Bij exploot van 24 oktober 2018 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 de beschikking van 23 januari 2013 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Op 31 oktober 2018 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ING Bank N.V. ten laste van klager.

-           Op 1 november 2018 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Rabobank ten laste van klager.

-           Bij exploot van 5 november 2018 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 de gelegde bankbeslagen aan klager betekend.

-           Bij brief van 6 november 2018 heeft klager een klacht bij het gerechtsdeurwaarderskantoor ingediend.

-           Bij brief van 7 november 2018 heeft klager schadevergoeding gevorderd.

3. De klacht

Klager beklaagt zich samengevat over het volgende.

a. De advocaat van klager heeft een verzoek tot nihilstelling partneralimentatie per

1 oktober 2018 ingediend bij de rechtbank en de gerechtsdeurwaarders bij e-mail van 26 oktober 2018 verzocht om de inning van de partneralimentatie ‘on hold’ te zetten, totdat de rechtbank in de wijzigingsprocedure uitspraak heeft gedaan. De gerechtsdeurwaarders hebben hiertegen geen bezwaar gemaakt, maar hebben vervolgens wel beslag gelegd op klagers banktegoeden.

b. Het kantoor van de gerechtsdeurwaarder heeft klager moedwillig misleid. In een telefonisch onderhoud heeft een medewerkster laten weten dat het kantoor willens en wetens de uitkomst van het overleg met de opdrachtgever heeft verzwegen om te voorkomen dat klager zijn tegoeden zou wegsluizen.

c. Door het beslag is klager geconfronteerd met hoge incassokosten. Deze kosten zijn onterecht en enkel het gevolg van de misleidende handelwijze van de gerechtsdeurwaarders. Indien klager op de hoogte zou zijn gebracht van de uitkomst van het overleg met de opdrachtgever, dan zou klager de vordering onmiddellijk betaald hebben. Klager wenst de onterechte incassokosten op de gerechtsdeurwaarders verhalen.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

5.2 De klacht is gericht tegen een met naam genoemde gerechtsdeurwaarder. Op grond van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) dienen klachten die zijn gericht tegen een met naam genoemde gerechtsdeurwaarder te worden afgehandeld als zijnde tegen hem gericht. Nu gerechtsdeurwaarder sub 2 zich in het verweer heeft opgeworpen als beklaagde, omdat hij tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor het doen of nalaten van de bij hem werkzame medewerkers, wordt de klacht tevens geacht te zijn gericht tegen hem. De in aanhef genoemde gerechtsdeurwaarders worden daarom als beklaagden aangemerkt.

5.3 De kamer stelt vast dat gerechtsdeurwaarder sub 1 twee ambtshandelingen heeft verricht, te weten het betekenen aan klager van de beschikking en van de bankbeslagen. Niet gesteld of gebleken is dat bij het verrichten van die ambtshandelingen tuchtrechtelijk laakbaar is gehandeld. De klacht tegen gerechtsdeurwaarder sub 1 is daarom ongegrond.

5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer het volgende. Naar aanleiding van het verzoek van de advocaat van klager om het dossier van klager “on hold” te zetten, heeft het gerechtsdeurwaarderskantoor de advocaat van klager bij

e-mail van 30 oktober 2018 het volgende medegedeeld: ‘Bedankt voor uw reactie. Wij hebben de opdrachtgever op de hoogte gesteld betreffende de ontwikkelingen en gevraagd om nadere instructies.’ Uit deze mededeling valt naar het oordeel van de kamer niet af te leiden dat het gerechtsdeurwaarderskantoor na overleg met de opdrachtgever nog contact met klager zou opnemen alvorens beslag te leggen. Van een gerechtsdeurwaarder mag ook enige behoedzaamheid worden verwacht in alimentatiezaken. Het zou eventueel anders zijn geweest als klager had laten weten dat hij geld apart had gelegd om de achterstallige alimentatie te voldoen indien de opdrachtgever niet akkoord zou gaan met het verzoek van klager, zoals klager ter zitting heeft verklaard. De opdrachtgever is echter uitgegaan van de mededeling van de gemachtigde van klager dat klager geen draagkracht meer had en heeft daarom opdracht gegeven tot beslaglegging. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op dit klachtonderdeel geen sprake.

5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel b stelt gerechtsdeurwaarder sub 2 dat de gestelde opmerking van de medewerker van zijn kantoor niet is terug te vinden in de bij zijn kantoor gemaakte telefoonnotities. Nu klager niet heeft aangetoond dat het gestelde daadwerkelijk is gezegd, wordt alleen al daarom dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.

5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel c stelt de kamer voorop dat op de gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust. Dit houdt in dat indien hem wordt verzocht een ambtshandeling, waartoe hij bevoegd is, te verrichten en er geen uitsluiting van bevoegdheid is, daarmee automatisch de verplichting ontstaan tot het verrichten van de ambtshandeling. In dit geval heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 de opdracht gekregen om tot beslaglegging over te gaan. Niet is gebleken van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder op dit punt. De gerechtsdeurwaarder heeft evenmin tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de bij de executie bijkomende kosten bij klager in rekening te brengen.

5.7 Voor zover klager verzoekt om schadevergoeding, dient hij zich te wenden tot de civiele rechter. Het tuchtrecht is hiervoor niet de geëigende weg.

5.8 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, en mr. S.N. Schipper en

A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.