ECLI:NL:TGDKG:2019:171 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/672628 / DW RK 19/512

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:171
Datum uitspraak: 20-12-2019
Datum publicatie: 24-12-2019
Zaaknummer(s): C/13/672628 / DW RK 19/512
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De gerechtsdeurwaarders hebben niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door niet met klager te communiceren, omdat klager niet de opdrachtgever was. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 20 december 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 10 september 2019 met zaaknummer C/13/658197 / DW RK 18/614 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/672628 / DW RK 19/512 MdV/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

1. [ ],

2. [ ],

gerechtsdeurwaarders te [ ],

beklaagden,

gemachtigde: [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail, ingekomen op 30 november 2018, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 31 december 2018, hebben de gerechtsdeurwaarders gereageerd. Bij beslissing van 10 september 2019 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij e-mail, ingekomen op 22 september 2019, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 8 november 2019 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op

20 december 2019.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 30 september 2013 is mevrouw

[ ] (hierna: [a]) veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan klager.

-           Bij e-mail van 19 februari 2014 heeft het advocatenkantoor [ ] (hierna: [b]), de gerechtsdeurwaarders opgedragen om het vonnis van 30 september 2013 aan [a] te betekenen en indien nodig executiemaatregelen jegens haar te treffen.

-           Bij e-mail van 10 oktober 2016 hebben de gerechtsdeurwaarders aan [b] medegedeeld dat beslag is gelegd op het inkomen van [a] en dat de vordering is ingediend bij de eerste beslaglegger.

-           Medio september 2017 heeft de schuldhulpbemiddelaar PLANgroep namens [a] een voorstel gedaan tot een schuldregeling aan de gerechtsdeurwaarders. Het schrijven van PLANgroep is op 26 september 2017 doorgestuurd naar [b]. [b] heeft het voorstel vervolgens op 4 januari 2018 afgewezen.

-           Medio oktober 2017 heeft [b] klager geïnformeerd dat de Belastingdienst beslag heeft gelegd, waardoor betalingen van [a] aan de gerechtsdeurwaarders sedert februari 2017 zijn opgeschort. De betalingen aan de gerechtsdeurwaarders zijn in november 2017 hervat.

-           Bij schrijven van 5 februari 2018 heeft PLANgroep aan de gerechtsdeurwaarders medegedeeld dat zij een dwangakkoord voor een schuldregeling overwegen indien de gerechtsdeurwaarders niet akkoord gaan met het reeds gedane voorstel.

-           Bij e-mail van 8 februari 2018 heeft [b] klager geïnformeerd dat PLANgroep om een schuldregeling voor [a] heeft verzocht. Klager heeft vervolgens een e-mail naar de gerechtsdeurwaarders gestuurd met zijn zienswijze op het verzoek van PLANgroep.

-           Bij schrijven van 3 april 2018 hebben de gerechtsdeurwaarders van de rechtbank Den Haag het verzoekschrift tot een dwangakkoord voor een schuldregeling en de zittingsdatum ontvangen. Dit is door de gerechtsdeurwaarders doorgestuurd naar [b].

-           Per 1 mei 2018 communiceren de gerechtsdeurwaarders met een nieuwe contactpersoon bij [b], mevrouw [c]. Daarvoor was mevrouw [d] de contactpersoon.

-           Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 15 mei 2018 is klager bevolen in te stemmen met de schuldregeling. Dit vonnis is op 23 mei 2018 door de gerechtsdeurwaarders naar de nieuwe contactpersoon toegestuurd.

-           Bij e-mail van 26 mei 2018 heeft [b] het vonnis aan klager verzonden.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarders:

a: onzorgvuldig en niet voortvarend hebben gehandeld;

b: artikelen 1 en 10 van de beroeps- en gedragsregels hebben overtreden;

c: hem niet correct hebben bejegend waardoor vermogensschade is opgetreden; klager verzoekt de kamer de gerechtsdeurwaarders te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Indien een klacht is ingediend tegen een gerechtsdeur­waarderskantoor dient te worden vastgesteld tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van dat kantoor de klacht zich richt. In eerdere jurisprudentie oordeelde het Gerechtshof Amsterdam dat het in zo’n geval niet aan dat kantoor is toegestaan zelf een - willekeurige - gerechtsdeurwaarder naar voren te schuiven die de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid op zich neemt. Bij klachten tegen een samenwer­kings­verband dient de tuchtrechter zelf te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit de klacht alsmede de overgelegde producties kan niet worden opgemaakt tegen welke gerechtsdeurwaarder de klacht is gericht. Namens de gerechtsdeurwaarders wordt hieromtrent ook niets gesteld. Om die reden worden alle aan het gerechtsdeurwaarderskantoor verbonden gerechtsdeurwaarders als beklaagde aangemerkt. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter als volgt. Anders dan klager stelt, is er geen directe relatie tussen hem en de gerechtsdeurwaarders ingevolge artikel 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet tot stand gekomen. Klager heeft namelijk [b] opdracht gegeven om als zijn gemachtigde op te treden. In deze hoedanigheid heeft [b] bij e-mail van 19 februari 2014 de gerechtsdeurwaarders opgedragen het vonnis van 30 september 2013 ten uitvoer te leggen. Doordat de overeenkomst is afgesloten tussen [b] en de gerechtsdeurwaarders, zijn zij gehouden aan de verplichtingen om [b] te informeren en om enkel diens instructies op te volgen. Klager kan het de gerechtsdeurwaarders niet verwijten dat zij aan deze verplichtingen zijn gebonden en daarom niet rechtstreeks met hem communiceren of zijn instructies niet opvolgen. In het onderhavige geval diende klager zijn gemachtigde, [b] dus, nader te instrueren.

4.3 In zoverre het klachtonderdeel betrekking heeft op onzorgvuldige communicatie met de opdrachtgever overweegt de voorzitter het volgende. Uit het verweerschrift en overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarders [b] steeds hebben geïnformeerd. Zo hebben de gerechtsdeurwaarders [b] geïnformeerd over het preferente beslag van de Belastingdienst waardoor de afdrachten in de periode van februari tot november 2017 waren opgeschort. [b] heeft vervolgens klager hieromtrent telefonisch geïnformeerd. Verder blijkt uit het verweerschrift dat mevrouw [d] tot 1 mei 2018 voor de gerechtsdeurwaarders als contactpersoon bij [b] fungeerde en dat de aan haar geadresseerde e-mails zijn ontvangen althans zijn doorgeleid. Gebleken is dat klager tot en met februari 2018 door [b] is geïnformeerd over berichten die door de gerechtsdeurwaarders zijn verzonden. De gerechtsdeurwaarders hebben nadien geen automatisch bericht ontvangen dat e-mails niet konden worden bezorgd noch een mededeling van [b] ontvangen dat mevrouw [c] de nieuwe contactpersoon is geworden. Klager kan dit niet aan de gerechtsdeurwaarders verwijten. Tevens hebben de gerechtsdeurwaarders het schrijven van de rechtbank Den Haag van 3 april 2018 naar [b] toegestuurd en het vonnis betreffende het dwangakkoord voor de schuldregeling per e-mail van 23 mei 2018 naar mevrouw [c]. Dit leidt er niet toe dat de gerechtsdeurwaarders onzorgvuldig hebben gecommuniceerd met [b]. Uit het voorgaande blijkt niet dat de gerechtsdeurwaarders onzorgvuldig of niet voortvarend hebben gehandeld. Derhalve is naar het oordeel van de voorzitter dit klachtonderdeel ongegrond.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter het volgende. Artikel 1 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders is een algemene gedragsnorm aangaande gedragingen van een gerechtsdeurwaarder voor zowel binnen als buiten zijn beroepsuitoefening, waaronder mede wordt begrepen het zorgvuldig en voortvarende handelen. De overtreding van deze algemene gedragsnorm wordt niet nader door klager gespecificeerd en gelet op hetgeen onder klachtonderdeel a door de voorzitter is overwogen, is dit onvoldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarders vast te stellen.

Betreffende artikel 10 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders overweegt de voorzitter dat uit de overgelegde producties en het verweerschrift volgt dat de gerechtsdeurwaarders niet door [b] zijn opgedragen om als gemachtigde in een juridische proces op te treden. Niet tijdens de opdrachtverstrekking op 19 februari 2014 noch nadat het verzoekschrift op 3 april 2018 is toegestuurd waarbij zoals in overweging 4.3 is opgenomen de gerechtsdeurwaarders niet onzorgvuldig hebben gehandeld. De rechtbank Den Haag heeft kennelijk ten onrechte het gerechtsdeurwaarderskantoor als gemachtigde in het vonnis opgenomen. De bezwaren van klager tegen de inhoud van het vonnis van 15 mei 2018 kunnen niet leiden tot het oordeel dat de gerechtsdeurwaarders klachtwaardig hebben gehandeld. Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken. Derhalve is naar het oordeel van de voorzitter ook dit klachtonderdeel ongegrond.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat klager met de bejegening kennelijk doelt op de indirecte wijze van communiceren door de gerechtsdeurwaarders. Onder overweging 4.2 is reeds opgenomen dat klager niet de opdrachtgever is van de gerechtsdeurwaarders waardoor deze wijze van communiceren niet tuchtrechtelijk laakbaar is. Daarnaast is de kamer niet bevoegd om een schadevergoeding toe te kennen. Daarvoor staat de rechtsgang bij de burgerlijke rechter open. Het verzoek van klager met betrekking tot het vergoeden van de schade zal de kamer dan ook passeren.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager - kort samengevat - aangevoerd dat de voorzitter voorbij gaat aan zijn belangen. De gerechtsdeurwaarders hebben tot twee maal toe niet gereageerd op zijn expliciete verzoek om een reactie en ook niet op zijn verzoeken om rechtstreeks met hem te communiceren. De gerechtsdeurwaarders hebben alleen mailcontact met [b] gevoerd en hebben hiermee bewust het risico aanvaard dat zich een situatie zou kunnen voordoen waarin een e-mail met een oproep voor een rechtszaak op korte termijn niet of niet tijdig zou worden gezien of beoordeeld. Het weigeren om klager in cc te berichten kan als onzorgvuldig handelen worden aangemerkt, aldus klager. Verder hadden de gerechtsdeurwaarders het klager moeten laten weten indien zij hem niet wilden bijstaan in de dwangakkoordprocedure.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op. De kamer merkt hierbij nog op dat [b] de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders was en dat de gerechtsdeurwaarders nimmer hebben gehoord dat dit niet meer zo was. Klager heeft desgevraagd bevestigd dat hij zijn opdracht aan [b] ook niet heeft ingetrokken. Hoewel het correcter was geweest als de gerechtsdeurwaarders klager, naar aanleiding van zijn verzoeken om rechtstreeks met hem te communiceren, hadden bericht dat zij dat niet zouden doen en dat zij alleen met hun opdrachtgever zouden communiceren, is het niet tuchtrechtelijk laakbaar dat zij dit hebben nagelaten. De gerechtsdeurwaarders hebben de oproep voor de zitting van 1 mei 2018 betreffende het dwangakkoord op 5 april 2018 aan [b] verzonden. Het kan niet aan de gerechtsdeurwaarders worden verweten als [b] klager hiervan niet of te laat op de hoogte heeft gebracht. De gerechtsdeurwaarders mochten ervan uitgaan dat [b] klager op de hoogte zou stellen. Het kan de gerechtsdeurwaarders evenmin worden verweten dat de rechtsbank Den Haag de gerechtsdeurwaarders als gemachtigde in het vonnis van 15 mei 2018 heeft opgenomen. De gerechtsdeurwaarders betwisten dat [b] de gerechtsdeurwaarders heeft opgedragen om als gemachtigde in de procedure op te treden. Uit de overgelegde producties blijkt niet dat deze betwisting ten onrechte is. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. S.N. Schipper en

A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.