ECLI:NL:TGDKG:2019:163 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/670535 / DW RK 19/419 LV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:163
Datum uitspraak: 19-11-2019
Datum publicatie: 06-12-2019
Zaaknummer(s): C/13/670535 / DW RK 19/419 LV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klagers beklagen zich – kort gezegd – over de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder beslag heeft gelegd. De gerechtsdeurwaarder had onder meer het beslag eerst aan klagers moeten overhandigen. Bovendien heeft de gerechtsdeurwaarder in strijd gehandeld met de Algemene Verordening Gegevensbescherming door beslag te leggen onder 30 huurders van klagers. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 19 november 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 23 juli 2019 met zaaknummer C/13/651449 / DW RK 18/391 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/670535 / DW RK 19/419 LV/SM ingesteld door:

1. [  ],

en

2. A. [   ],

beiden wonende te [   ],

klagers,

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 18 juli 2018, hebben klagers een klacht ingediend tegen het gerechtsdeurwaarderskantoor van beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 24 augustus 2018, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 23 juli 2019 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klagers is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 23 juli 2019. Bij brief, ingekomen op 5 augustus 2019, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 september 2019 alwaar klaagster (sub 2) en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 5 november 2019. Daarna is de uitspraakdatum schriftelijk bepaald op 19 november 2019.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klagers hebben verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kunnen worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          op 24 mei 2018 heeft de gemeente Utrecht een dwangbevel uitgevaardigd;

-          op 4 juni 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder het dwangbevel aan klager sub 1 betekend;

-          bij brief van 6 juni 2018 van de rechtshulpverlener [   ] ([   ]) hebben klagers het dwangbevel betwist. De gerechtsdeurwaarder heeft de brief doorgestuurd welke door de gemeente Utrecht gemotiveerd is weerlegd en wenst de executie voort te zetten;

-          bij e-mail van 14 juni 2018 informeert de gerechtsdeurwaarder [   ] over de voortzetting van de executie. Nadien laat [   ] na inhoudelijk te reageren;

-          op 27 juni 2018 legt de gerechtsdeurwaarder onder 30 huurders van klagers beslag op de huurpenningen;

-          op 29 juni 2018 betekent de gerechtsdeurwaarder de processen-verbaal aan klagers;

-          bij brief van 9 augustus 2018 informeert de gerechtsdeurwaarder klagers dat de beslagen onder de huurders zijn opgeheven en het teveel geïnde dezelfde dag wordt gerestitueerd.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat:

a)      het onderzoek van [   ] moest afwachten alvorens beslag te leggen;

b)      onjuist alsmede onzorgvuldig heeft gehandeld door het beslag niet eerst aan hen te overhandigen;

c)      onnodig aan 30 huurders het beslag heeft betekend om zoveel mogelijk kosten in rekening te kunnen brengen;

d)     in strijd met de Algemene Verordening Gegevensbescherming heeft gehandeld.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Indien een klacht is ingediend tegen een gerechtsdeur­waarderskantoor dient te worden vastgesteld tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van dat kantoor de klacht zich richt. In eerdere jurisprudentie oordeelde het Gerechtshof Amsterdam dat het in zo’n geval niet aan dat kantoor is toegestaan zelf een - willekeurige - gerechtsdeurwaarder naar voren te schuiven die de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid op zich neemt. Bij klachten tegen een samenwer­kings­verband dient de tuchtrechter zelf te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit de overgelegde producties kan worden opgemaakt tegen welke gerechtsdeurwaarder de klacht is gericht. Daarom wordt de verweervoerende gerechtsdeurwaarder aangemerkt als beklaagde. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat klagers niet vrijwillig hebben voldaan aan het dwangbevel van de gemeente Utrecht.

Het door de gerechtsdeurwaarder gelegde beslag is niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm, nu klagers op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met hun hele vermogen instaan voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klagers. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen is daarbij niet gebleken. Daarnaast is een gerechtsdeurwaarder ingevolge zijn ministerieplicht wettelijk verplicht een titel te executeren indien daarom wordt verzocht. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet klachtwaardig gehandeld door de titel in opdracht van de gemeente Utrecht te executeren. Naar het oordeel van de voorzitter is het klachtonderdeel ongegrond.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat er geen wettelijke verplichting is voor de gerechtsdeurwaarder om het gelegde beslag onder de huurders eerst aan klagers te betekenen. De gerechtsdeurwaarder heeft in overeenstemming met artikel 475i Rv gehandeld door het beslag binnen 8 dagen aan klagers over te betekenen. Er is dus geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

4.4 In zoverre klagers menen dat er sprake is van onzorgvuldig handelen overweegt de voorzitter als volgt. In reactie op de betekening van het dwangbevel hebben klagers bij schrijven van DAS op 6 juni 2018 bezwaar gemaakt tegen de verbeurde dwangsom. De gerechtsdeurwaarder heeft vervolgens het bezwaar doorgestuurd naar de gemeente Utrecht. De inhoudelijke reactie van de gemeente Utrecht, waarbij het bezwaar gemotiveerd is weerlegd, heeft de gerechtsdeurwaarder naar DAS toegestuurd. Tevens volgt uit de inhoudelijke reactie dat de executie wordt voortgezet. Nu DAS nadien heeft nagelaten op het schrijven te reageren is de gerechtsdeurwaarder overgegaan tot de beslaglegging onder de huurders op 27 juni 2018. Hieruit volgt dat de gerechtsdeurwaarder niet onzorgvuldig heeft gehandeld. Derhalve is naar het oordeel van de voorzitter dit klachtonderdeel ongegrond.

4.5 Betreffende klachtonderdeel c overweegt de voorzitter het volgende. Ten aanzien van de proportionaliteit van het gelegde beslag geldt dat de beslaglegger aansprakelijk kan zijn voor de gevolgen van een beslag omdat het beslag is gelegd voor een te hoog bedrag, lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd. Dat moet echter worden beantwoord aan de hand van criteria die gelden voor misbruik van recht en aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de debiteur door het beslag op een van die goederen in zijn belangen wordt getroffen. Het is echter niet aan de tuchtrechter om hierover een oordeel te geven maar aan de gewone rechter.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarder conform artikel 475 lid 1 onder b Rv beslag heeft gelegd onder de huurders. Daarbij heeft deze zich gehouden aan de uit het artikel voortvloeiende eisen. Zodoende is er sprake van een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens in de zin van artikel 6 lid 1 onder c van de Algemene Verordening Persoonsgegevens. Van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is geen sprake. Het is niet aan de tuchtrechter om te oordelen over het al dan niet integraal verstrekken van het dwangbevel aan de huurders. Daarvoor dienen klagers zich te wenden tot de civiele rechter.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet hebben klagers aangevoerd dat:

a)      zij de op 14 augustus 2017 verstuurde aanmaning van de gemeente niet hebben ontvangen. Klagers vinden het onredelijk dat de executie is voortgezet zonder dat zij in de gelegenheid zijn gesteld om te controleren of de aanmaning rechtsgeldig was verstuurd en zonder hen eerst nogmaals in de gelegenheid te stellen het bedrag vrijwillig te voldoen, nu zij in de veronderstelling verkeerden dat zij niet hoefden te betalen;

b)      het voor de gerechtsdeurwaarder duidelijk was, dan wel moest zijn dat klagers hebben gedwaald omtrent de vraag of zij de schuld nog moesten voldoen, nu zij niet eerder op de hoogte zijn gesteld van het feit dat een aanmaning was verzonden waardoor de verjaringstermijn was opgeschort;

c)      het niet nodig was voor de gerechtsdeurwaarder om alle huurders van klagers aan te schrijven, nu het leggen van beslag bij een klein deel van hen voldoende was om de schuld te betalen. Dit heeft ertoe geleid dat de in rekening gebrachte additionele incassokosten de hoofdsom zijn gaan overstijgen;

d)     artikel 475 Rv er niet aan in de weg stond om gegevens met betrekking tot de woonplaats en naam van klagers onleesbaar te maken. Klagers hebben immers hun woningen verhuurd via een makelaar, omdat zij niet willen dat hun huurders te weten komen waar zij wonen. Er is derhalve geen sprake van rechtmatige verwerking van hun persoonsgegevens.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. Het door klaagster ter zitting aangevoerd maakt dit niet anders. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. D. Bode en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.