ECLI:NL:TGDKG:2019:162 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/670103 / DW RK 19/399 LV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:162
Datum uitspraak: 19-11-2019
Datum publicatie: 06-12-2019
Zaaknummer(s): C/13/670103 / DW RK 19/399 LV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich – kort gezegd – er over dat de (incasso)kosten zijn opgelopen, maar dat daar geen facturen van zijn overgelegd. Ook heeft klager heel lang niets meer van de vordering vernomen, maar de rente is wel doorberekend. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 19 november 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 16 juli 2019 met zaaknummer C/13/650330 DW RK 18/347 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/670103 / DW RK 19/399 LV/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 28 juni 2018, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 1 augustus 2018, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 16 juli 2019 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 16 juli 2019. Bij brief, ingekomen op 26 juli 2019, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 september 2019 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 5 november 2019. De uitspraakdatum is daarna schriftelijk bepaald op 19 november 2019.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          bij verstekvonnis van de kantonrechter te Den Haag van 19 augustus 2009 is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag;

-                      bij exploot van 2 september 2009 is het vonnis van 19 augustus 2009 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen;

-                      op 23 februari 2011 is beslag gelegd onder de [   ]. ten laste van klager;

-                      op 6 november 2017 is met klager een betalingsregeling overeengekomen.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

a)      de oorspronkelijke incassokosten ad € 37,- inmiddels zijn opgelopen naar een bedrag van € 741,- terwijl hij de hoofdsom destijds wel had voldaan;

b)      de gerechtsdeurwaarder beweert dat hij kosten heeft gemaakt om geld van zijn rekening af te halen, terwijl klager de betreffende rekening niet kent;

c)      hij sinds 2009 niets heeft vernomen, maar dat er wel rente is berekend tot 2018;

d)     de gerechtsdeurwaarder beweert dat hij kosten heeft gemaakt bij de BRP, UWV en RDW, maar dat hiervan geen facturen zijn overgelegd.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 Omdat een kantoor geen beklaagde kan zijn wordt, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), de in aanhef vermelde en aan het kantoor te Groningen verbonden gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt, nu de gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat de klacht kan worden geacht te zijn gericht tegen hem. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet. 

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat klager bij vonnis van 19 augustus 2009 is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 78,39, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag der voldoening, alsmede kosten van het geding ad € 185,98. Niet in geschil is dat klager dit niet heeft voldaan. Dat de vordering is opgelopen kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden verweten.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat klager op grond van artikel 3:276 Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen in staat voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager, dus ook op zijn bankrekening. Uit de bij de klacht overgelegde brief van de gerechtsdeurwaarder blijkt dat er een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan met de betreffende bank. De rechtsverhouding beperkt zich niet tot een enkele bankrekening. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat uit het verweerschrift blijkt dat de gerechtsdeurwaarder, nadat hij in 2011 beslag op de bankrekening van klager heeft gelegd, weliswaar geen executiemaatregelen meer heeft getroffen, maar dat hij klager wel meermaals heeft aangeschreven om tot betaling over te gaan. Uiteindelijk is in 2017 met klager een betalingsregeling overeengekomen. De klacht van klager dat hij sinds 2009 niets meer heeft gehoord stuit hierop af.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarder de informatiekosten voor het raadplegen van de BRP, UWV en RDW aan klager heeft gespecificeerd in de bij de klacht overgelegde brief van de gerechtsdeurwaarder. De door de gerechtsdeurwaarder in rekening gebrachte kosten zijn conform de daarvoor geldende regelingen berekend.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat hij zich in eerste instantie niet heeft kunnen verweren tegen de vordering en dat hem (destijds) niets verteld is over eventuele beroepsmogelijkheden tegen de uitspraak. Daarnaast is de gerechtsdeurwaarder nooit ingegaan op de stelling van klager dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen de vordering, omdat de eisende partij nooit bewijzen (tegen hem) heeft overgelegd. Ook nadien heeft de eisende partij geweigerd informatie te verstrekken en is klager daarvoor verwezen naar de gerechtsdeurwaarder. Nu de gerechtsdeurwaarder ook geen informatie heeft willen verschaffen maakt hij zich daarmee schuldig aan tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Klager wil ook bewijs dat de gerechtsdeurwaarder hem meerdere malen heeft aangeschreven.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de kamer zich verenigt. De kamer acht de beslissing van de voorzitter (daarom) juist en de door klager aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

7.2 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. D. Bode en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.