ECLI:NL:TGDKG:2019:16 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/644106 / DW RK 18/115

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:16
Datum uitspraak: 15-03-2019
Datum publicatie: 26-03-2019
Zaaknummer(s): C/13/644106 / DW RK 18/115
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klager stelt dat hij nooit een aangetekend dwangbevel heeft ontvangen. Ook is nooit met hem overeengekomen dat zijn vakantiegeld zou worden ingehouden. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 15 maart 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 27 februari 2018 met zaaknummer C/13/639732 / DW RK 17/1194 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/644106 / DW RK 18/115 LV/WdJ ingesteld door:

[ ] ,

wonende te [ ] (Duitsland),

klager,

tegen:

mr. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 3 december 2017, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 21 december 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 27 februari 2018 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij e-mails, ingekomen op

28 februari 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klager heeft zijn verzet aangevuld bij e-mails van 25 maart 2018, 12 en 20 juni 2018, 4 juli 2018 en 23 september 2018. De gerechtsdeurwaarder heeft bij verweerschrift, ingekomen per e-mail op 19 april 2018, op het verzet van klager gereageerd. Klager en de gerechtsdeurwaarder hebben schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 1 februari 2019. De uitspraak is bepaald op 15 maart 2019.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-     De gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van het op

5 september 2014, ten laste van klager, uitgevaardigd dwangbevel.

-     Op 12 september 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder het dwangbevel betekend aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij de rechtbank te Amsterdam, waarna op 19 september 2014 het betekende dwangbevel per aangetekende post naar het adres van klager in Duitsland is verzonden.

-     Op 27 november 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd op de AOW-uitkering van klager.

-     Op 9 december 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder het beslag overbetekend aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij de rechtbank te Amsterdam, waarna klager bij brief van 17 december 2014 hiervan op de hoogte is gesteld.

-     In reactie op een e-mail bericht van klager van 16 december 2014, heeft de gerechtsdeurwaarder (schriftelijk) op 18 december 2014 aan klager verzocht om een “overzicht inkomsten en uitgaven” in te vullen en retour te zenden. Het overzicht is door de gerechtsdeurwaarder niet retour ontvangen.

-     Tussen de gerechtsdeurwaarder en klager is (omstreeks 29 december 2014) overeengekomen het beslag met terugwerkende kracht te matigen naar een bedrag van € 50,00.

-     (begin 2015) heeft klager een procedure opgestart tot vaststelling van de beslagvrije voet ex art. 475 e van Burgerlijke Rechtsvordering. Het verzoek is door de kantonrechter bij beschikking van 16 juni 2015 afgewezen.

-     Tussen januari 2015 tot heden (althans tot indiening van de klacht) hebben klager en de gerechtsdeurwaarder veelvuldig per e-mail met elkaar gecorrespondeerd.

3. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er – naar de voorzitter begrijpt – samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: zorgvuldigheid diende te betrachten bij het versturen van aangetekende stukken naar het buitenland, aangezien hij (een specifieke periode) niet aanwezig was;

b: in het bereikte akkoord niets heeft gezegd of laten blijken dat er sprake zou zijn van het inhouden van vakantiegeld;

c: zonder enige berichtgeving beslag heeft gelegd op zijn vakantiegeld;

d: zijn verzoek om terugstorting van zijn vakantiegeld negeert.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Een gerechtsdeurwaarderskantoor noch medewerkers van gerechtsdeurwaarderskantoren kunnen als beklaagden worden aangemerkt. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014: 3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 De in aanhef genoemde gerechts­deur­­waarder wordt als beklaagde aangemerkt, omdat hij als verweervoerende gerechtsdeurwaarder werkzaam is bij het kantoor waar het dossier van klager in behandeling is en verantwoordelijkheid draagt voor de bij hem werkzame medewerkers.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter als volgt. Uit de door de gerechtsdeurwaarders overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder datgeen gedaan heeft wat van hem verwacht wordt in de situatie dat de schuldenaar geen bekende woonplaats heeft in Nederland, maar de woonplaats daarbuiten wel bekend is. Voor zover de gerechtsdeurwaarder had vernomen was de aangetekende post correct bezorgd, maar is deze niet afgehaald op het dichtstbijzijnde postkantoor. Indien de gerechtsdeurwaarder een dergelijke melding krijgt, kan niet van hem gevergd worden te onderzoeken wat de oorzaak is van het niet ophalen van de poststukken op het postkantoor. Het is de verantwoordelijkheid van klager om al de nodige voorbereidingen te treffen in zijn afwezigheid, om daarmee te voorkomen dat poststukken hem niet bereiken. Van enig tuchtrechtelijk klachtwaardig handelen is niet gebleken.

4.4 Ten aanzien van de klachtonderdelen b, c en d overweegt de voorzitter als volgt. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 31 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3068) bepaald dat, indien het maandelijkse inkomen in de maanden waarin het vakantiegeld wordt opgebouwd steeds boven de beslagvrije voet uitkomt, de jaarlijkse uitbetaling van het vakantiegeld geheel vatbaar is voor beslag. In dit geval is er geen sprake van de beslagvrije voet. Gelet op voornoemd arrest heeft de gerechtsdeurwaarder dus niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door beslag te leggen op het vakantiegeld van klager.

4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

5. De gronden van het verzet

5.1 In verzet heeft klager aangevoerd dat hij nooit bericht heeft ontvangen dat hij een aangetekend stuk moest ophalen. Deze mogelijkheid biedt de Deutsche Post ook niet. De Deutsche Post kan de afzender alleen informeren dat de betreffende post niet kon worden afgegeven. Klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder gebruik heeft gemaakt van een dubieuze postbesteller. De voor klager bestemde post wordt al vijftien jaar zonder problemen door “de huisbaas” naar klager doorgezonden. Bij een afhaalbericht van een aangetekend stuk had “de huisbaas” klager telefonisch bericht. Klager acht het niet aannemelijk dat “de huisbaas” het afhaalbericht van de post van de gerechtsdeurwaarder over het hoofd heeft gezien.

5.2 Klager is nooit met de gerechtsdeurwaarder overeengekomen dat zijn vakantiegeld zou worden ingehouden. De gerechtsdeurwaarder was ook op de hoogte van de financiële situatie van klager.

6. Het verweer in verzet van de gerechtsdeurwaarder

In verzet heeft de gerechtsdeurwaarder de door klager aangevoerde gronden gemotiveerd betwist. Voor zover nodig wordt hierna op dat verweer ingegaan.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, mr. M. Nijenhuis en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

15 maart 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.